Zum Heidi
Het is die ene stap opzij, uit het zog van de meute, uit de zuidwaartse polonaise. Samen met Robert sta ik op de boeg van een spannend en nieuw avontuur. We stippelen onze reis uit zoals Alexander de Grote en Abel Tasman dat ook ooit gedaan hebben. We gaan op zoek naar de verborgen schatten die wellicht verscholen liggen in de Alpen.
Op zoek naar een bevolking die nog hangt aan tradities en vissers op handen draagt. Daar waar het leven simpel is en dus gemoedelijk zal zijn. Daar waar de culinaire hoogstand zich enkel maar richt op een goed stuk vlees en een helder glas bier. Daar waar de zuivere berglucht wordt gevuld met een vrolijke jodel. We zoeken naar een land met ruimte waar het heerlijke, groene landschap en de hoge bergen hun wals met de wolken dansen en een adem creëren die je proeft. Adem die de geest geneest en inspiratie creëert die reeds gevonden werd door Strauss en Mozart.
Ondanks het belachelijk heldere water hebben we te maken met een zwevende veenachtige bodem.
Onder de schouders van de Alpen gaat een sprookje schuil, dat is wat wij geloven, dat is wat wij hopen. Een prachtige basis om koers te zetten. Een basis die een kinderdroom streelt en onze pioniersdrang omhelst met zuivere emotie die we niet vinden in het najagen van keiharde info en cijfers die het échte avontuur grotendeels ontsieren. Onze klompen zijn groot en we houden van de onbekende wijde wereld. De gemoedelijkheid die Robert en ik in Frankrijk als verloren hebben opgegeven, wandelt, met de vreugde van de Radetzky Mars, zomaar ons leven binnen omdat we een stap opzij deden. Een stap oostwaarts…
Na twee dagen reizen, dertien maal per uur hetzelfde K3-nummer en starende Duitsers is het moment aangebroken dat Rob en ik eindelijk op pad kunnen om het water te verkennen. Met versnelde pas verlaten we het kampement, met op onze nek een peilhengel en een zak bollen. We krijgen een vraag van een campinggast die verlegen zit om een praatje:
“Aaah, Sie gehen angeln?’’
Wij lopen door en maken ons doel overduidelijk:
“Nein, nur ein paar ballen darinn knallen, ja?’’
Wanneer we de laatste heuvel passeren, ontvouwt zich een wonderschoon schouwspel. Voor een moment spreek ik mijn woord van zwijgen. Het is tijd om even stil te staan om deze fontein van prachtige indrukken in mij op te nemen. In een diepe vallei ligt onze tafel voor twee. Een helder en sierlijk bergmeer knipoogt verleidelijk naar ons. Het water wordt bewaakt door hemelhoge bergen met op de toppen sneeuw. De flanken van deze bergen worden omhelst door sluierwolken en belicht met zonnestralen. Er groeien naaldbomen die al eeuwenlang het mooiste uitzicht van de wereld hebben. Her en der staat tussen het naaldbos een houten huisje.
Het verwondert me hoe die mensen daar wonen, in alle rust, met alle ongemakken van zo’n steile helling die ze voor lief nemen. Zij lopen letterlijk met hun hoofd in de wolken, realiseer ik me. Mijn gedachten dwalen met de wolken mee. Dit uitzonderlijk mooie Oostenrijkse landschap geeft me een gevoel van vleugels en vrijheid. De fanfare blaast zuurstof in mijn hart en het twinkelt in mijn emoties. Het heden en verleden proosten met elkaar, ze hadden elkander al tijden niet gezien. Ik voel me weer kind en ben terug bij de boerensloot, daar waar hét begon. Ik voel me weer een Harley rijder onder de vissers. Geen glimmend plastic voor mij maar een stuk roest waar een verhaal met veel emotie aan vast hangt.
Robert en ik sluiten het bloedmooie bergmeer in onze armen. Tijdens het staren wens ik me een half jaar aan vrije tijd voor dit water. Twee weken is in een zucht voorbij. De klok kun je verdorie nooit thuis laten, ook nu weer zijn de wijzers me gevolgd. Tja, zoals het klokje thuis tikt, tikt het ergens anders ook. De droompraat met Rob gaat van start. Wat spraken we toch vaak over onze dromerij in het holst van de nacht. Onder het genot van een blikje bier hadden we verhalen over de nog te bevissen plekken, plaatsen waar we allemaal nog naar toe moesten. En dan klonk het blik op een eeuwenlange jeugd en op een zorgeloze portemonnee.
Een maagdelijke Oostenrijkse spiegel weigert de korst…
En nu staan we hier, aan de voet van een schilderachtig mooi bergmeer, daar waar de ontlading begint. Daar waar de sleur verdampt met de zuivere berglucht en plaatsmaakt voor een heldere kop waarin alleen nog karpers dwalen. De tijd vliegt, dat beseffen we maar al te goed. Ruim 20 jaar geleden troffen Rob en ik elkaar. Nog niet zo lang geleden zaten we samen in een klein bootje midden op een Frans meer, ons meest legendarische avontuur. Nu staan we beiden in Oostenrijk, als gezinsman. Onze vrijheid ligt inmiddels verborgen achter de omheining die we zelf gecreëerd hebben en onze portemonnee vertoont ernstige rimpels. We zijn er niet minder gelukkig om, integendeel.
Achter de heuvels spelen in alle vreugde onze kinderen samen. Mooier kan het amper zijn. Aan de rand van ons zoveelste avontuur voelt het hartverwarmend om zo’n lange tijd de kringloop van het leven te delen met je vismaat. Het vormt voor mij een kroon op onze visserij waar de juiste balans in gevonden is. Beter kan het niet zijn. Ik denk aan de gouden spreuk die Michel ooit zei: “Vissen kost je vrienden, en vrienden kost je vissen’’. Waarheid als een koe.
We voelen de schoonheid aan de tand. Ondanks het belachelijk heldere water hebben we te maken met een zwevende veenachtige bodem, uniek voor Oostenrijk zou later blijken. De baai waar wij willen vissen, is niet dieper dan vijf meter. Zo’n zwevende veenbodem zijn wij noorderlingen wel gewend. We gaan dan ook echt niet op zoek naar een hard plaatje omdat we wel beter weten. Tevens hebben we weinig andere mogelijkheden want we kunnen alleen op het gehuurde terrein van onze camping vissen.
De rest van de oevers is onbegaanbaar vanwege grote rietpartijen en moeras terwijl al de overige oeverpartijen geprivatiseerd zijn. Slechts een klein gedeelte is voor openbare recreatie beschikbaar gesteld. Dit betreft een stukje van slechts 100 meter waar ongeveer een dozijn rod pods staan. Dit beeld is te projecteren op bijna elk Oostenrijks water. Afin, we knallen rustig tweeënhalf kilo bollen midden in het veen. En het woord rustig kunt u letterlijk opvatten. We zijn namelijk later terug op de camping dan afgesproken. Nou ja, zo kunnen onze vrouwen er direct aan wennen…
Zwei oder vier Kinder?
De eerste paar dagen maken we kennis met het klimaat der ‘Berge’, het is eind juli en zwaar bewolkt, regenachtig en vooral koud. De enige truien die ‘we’ ingepakt hebben, worden opgezocht. Ik moet zelfs een kachel lenen omdat het overdag niet warmer is dan acht graden. Een zware domper, zeker wanneer je met kinderen gaat kamperen.
’s Avonds lekker buiten zitten is er niet bij, en dus zitten we in onze klamme en vochtige tent bij een geleend gaskacheltje. Veel te vroeg voor vakantiebegrippen liggen we in onze slaapzak om de verveling van de eerste nacht weg te slapen. Nou ja, slapen… Dat het tevens geen best visweer is mag duidelijk zijn.
’s Ochtends is het precies één graad boven nul. Het eerste dat ik doe is met een versnelde pas richting kampwinkel om een Telegraaf te halen en de weersvoorspelling te lezen. Ik lees dat het warmer wordt, in plaats van acht graden wordt het vandaag twaalf graden en morgen ineens twintig graden celcius. Vreemd hoor, zo’n bergklimaat. Terwijl ik in mijn campingsmoking terugloop, spreek ik twee Nederlandse campinggasten. Ze zitten geheven in hun winterjassen aan het ontbijt in de voortent. Wanneer de gepensioneerde kampeerders mij duidelijk maken dat deze weersomstandigheden er gewoon bij horen, versnel ik mijn pas want ik word verdomd nerveus van de rust die er klonk in hun laatste zin. Ik heb verdorie maar twee weken de tijd!
Geef een karpervisser vijftien weken vakantie en nog heeft hij tijd tekort. Na twee dagen doen we onze vrouwen het voorstel om een nacht te gaan vissen. We beloven, nee, we moeten zweren dat we ’s morgens rond koffietijd weer fit present zijn. Geen enkel probleem spreken we vol overtuiging uit, zoals alleen een visser dat kan. Morgen wordt het eindelijk beter weer en wellicht reageert de vis daar positief op.
Die Moffen zullen ruiken dat we er zijn!’
Het wordt dus tijd om de tijgernoten te koken en een partij krokante bollen te soaken in een aminodip. Achter de caravan van de Dekkers is het een gekleurd gezicht door al die verschillende emmers met daarin geweekte meuk.
Op het moment dat de pan met tijgers begint te stomen, zetten we het ganse veldje C onder een zoete, romige walm. Onze vrouwen hebben enige moeite met de walm: “Het waait ja zo de ander kant op en zo…’’. Rob antwoordt op een zwaar nonchalante toon: “Die Moffen zullen ruiken dat we er zijn!’’
En wederom gaat het handje in de lucht, een high five achter de caravan van de Dekkers. De vrouwen schudden het hoofd, ze zijn niet met twee maar met vier kinders op stap.
Jetzt geht es loss
We kunnen in een klein zwemmeertje, aan de rand van het campingterrein, de boot ernstig mooi traileren. Vanuit dit meertje, speciaal voor peuters, moeten we met de boot dwars door een moeras varen dat meer dan een kilometer lang is. Dan pas bereiken we het grote meer. Het is natuurlijk wel zaak dat er niemand meer zwemt daar ik bij voorbaat al enkele moeders verontwaardigd zie kijken als we met de boot tussen hun kroost varen. Maar om nou te zeggen dat ik me er echt zorgen om maak…
En zo rijden we ’s avonds om een uur of acht met de auto over veldje C richting veldje B, en daarna links het pad op richting peutermeer. De trailer schudt over het hobbelige campingpad. De boot ligt alleen maar aan de lier vast en niet meer in de sjorbanden. Het hobbelige pad maakt dat de aluminium boot een ongelofelijke bak met herrie maakt, ook al rijden we stapvoets. Om het allemaal wat extravagant te maken heeft Rob plaatsgenomen in de boot en zit als de Paus himself de mensen toe te zwaaien. In zijn beste Duits spreekt hij de mensen aan: “Jetzt geht es loss!’’
Rust…
Met name de vaste bewoners van de camping bekijken met een ernstig gezicht de stoet die voorbij rijdt. Het zijn stuk voor stuk kleine baronnen en burgermeester_tjes van hun erfje waar ze jaar en dag, in alle rust, vredig staan. En vandaag rijdt er een hobbelende boot voorbij, vol met groene tassen, foedralen, emmers en een zwaaiende Dekker die nonchalant een peuk opsteekt alsof hij al jarenlang met de boot over veldje C rijdt. Als de boot eenmaal te water is, beseffen we dat we enige afstand hebben gecreëerd tussen ons en de normale campinggasten. Dit schept echter wel duidelijkheid, we weten nu zéker dat we voorbijkomen in de campingroddels die tijdens de bingoavond verteld worden. Nou ja, als je gek bent doet het geen pijn…
Bovenstaand hoofdstuk welke als preview geplaatst is in Dé Karperwereld 58, is te lezen in het boek ‘Woord van Zwijgen’, een 316 pagina’s tellende en prachtig verzorgde uitgave waarin maar liefst 21 spraakmakende verhalen van 14 verschillende karpervissers staan genoteerd.
Een no nonsens boek met een beperkte oplage. Verkrijgbaar bij Rix hengelsport in het Overijsselse Lutten. Wilt u het boek via de post ontvangen, kijk dan voor meer info, preview en/ of bestellen op: www.woordvanzwijgen.nlBovenstaand artikel is ook weer een van de vele lezenswaardige artikelen in de hagelnieuwe Dé Karperwereld 58. Vanaf 23 januari 2008 ligt deze uitgave voor € 8,75 te koop in de beter gesorteerde boekhandels en hengelsportspeciaalzaken.
Als u wilt weten wat Dé Karperwereld nog meer te bieden heeft en hoe u op eenvoudige wijze abonnee kunt worden, klik dan hier!