Wintertijd = Poldertijd (2)
Door : Berthil Bos
In de winter is de activiteit van de vissen tot bijna het nulpunt gedaald en de zoektocht naar voedsel wordt automatisch teruggebracht tot enkele keren per dag.
Deze ‘bijttijden’ kunnen veroorzaakt worden door externe omstandigheden zoals de hierboven genoemde, maar vallen zonder deze invloeden vaak om en nabij 14.00 uur wanneer de maximale dagtemperatuur bereikt is. Wil je dus maar een paar uurtjes op pad, dan is een sessie van 11.00 tot 15.00 uur een prima keus in de winter.
Dit wil natuurlijk niet zeggen dat de je de overige uren nooit iets zou kunnen vangen. Al die eerder genoemde externe omstandigheden gooien de boel namelijk continue in de war. Daarbij komt dat de snoek in deze tijd een makkelijke prooi zeker niet laat ontsnappen. Je ziet: de winter is een tijd om goed na te denken bij het bepalen van je strategie.
Waar?
Nu we weten wanneer het gunstig is voor ons en voor de snoek om te gaan jagen, gaan we eens kijken wáár de groene rover zich in de winter het liefst ophoudt. Vissen reageren als koudbloedige dieren sterk op de temperatuur van hun directe omgeving. Overal waar de watertemperatuur iets aangenamer kan zijn, is al interessant. Dat hoeft maar een verschil van een of twee graden te zijn. Als door diverse omstandigheden die temperatuur ook nog redelijk constant is gedurende de winterperiode, dan zal de vispopulatie deze plekken zeker opzoeken.
Ik heb het bewust over ‘de vispopulatie’ en niet alleen over ‘de snoek’. Alle vissoorten zoeken in deze barre tijd een overwinteringsgebied, dat aan bepaalde eisen moet voldoen. Je ziet op deze plekken dan ook een concentratie van witvis; door de bril van de snoek bekeken: aasvis. Om te overleven moet er gegeten worden zonder teveel energie te verspillen en dus blijven predators altijd in de buurt van de aasvis.
Eigenlijk is er een gemakkelijk te onthouden regel die je kunt gebruiken om dit soort stekken te vinden. Deze luidt: ‘daar waar jij je behaaglijk voelt in de polder, daar zal ook de vis zich happy voelen’. Als we dit gezegde als leidraad meenemen naar polder, dan kun je op zoek naar deze winterstekken.
Het overwinteringsgebied, moet aan bepaalde eisen voldoen.
Het polderwater waar ik nu graag vis, staat bekend onder de naam ‘kleipolder’. Dergelijke kleipolder zijn gemaakt om het overtollige hemelwater af te voeren naar het boezemwater dat rond deze polders ligt. Door het afvoeren van dit water spoelt dit weggemalen water telkens afval en grond van de bodem, als de gemalen gaan draaien.
Hierdoor wordt de waterdiepte goed op peil gehouden. Gebeurt dit niet op deze manier, dan helpt de mens (hoogheemraadschap, waterschap of dijkkring) graag een handje om één en ander goed te laten verlopen en de inwoners droge voeten te laten houden. Door het betere onderhoud slibben de watergangen in de kleipolders niet meteen dicht en in dit iets diepere water overleeft de vis en de snoek ook beter de ‘ijstijd’. Ook is het kleiwater door de hoge PH waarde voedselrijker dan bijvoorbeeld het water van een veenpolder, waar de zuurgraad het water ‘armer’ maakt.
Bebouwde kom
Mijn favoriete wateren in dergelijke klei polders lopen vaak ook door dorpen. Dat heeft dan misschien niet de charme van een natuurgebied, maar het aanbod van vis in zo’n bebouwde kom vaak geweldig. Het water ligt er over het algemeen beschut en door menig afvoer van de huizen zal de watertemperatuur er altijd iets hoger zijn.
Eenden en andere watervogels bivakkeren hier eveneens graag omdat ze in deze beschutting vaak bijgevoerd worden door de mens. Dit brood en de ontlasting van de watervogels maakt het water voedselrijker en trekt witvis aan. En dan is de snoek altijd in de buurt!
Voor deel één kijk hier