Wetenswaardigheden in een winterse polder (deel 2)

Wetenswaardigheden in een winterse polder (deel 2) 

Waar zitten ze  

Door Berthil Bos
 
Zoals we weten verblijft de snoek graag in de buurt van zijn eten, de aasvis. Ook deze vissen zoeken in de winter naar plekken om te overleven. Deze plekken moeten ten eerste, als het mogelijk is, wat diepte hebben. 
 
Is die niet aanwezig dan gaan ze op zoek naar luwtes voor de altijd koude oostenwind zoals achter hoge oevers of andere objecten die de koude wind tegenhouden. Eigenlijk kan je stellen dat de plekken die voor jou behaaglijk zijn, ook door de vis worden gewaardeerd.  
 
De spijsvertering staat op een laag pitje, maar er moet wel wat voedsel aanwezig zijn. Paaltjes, houten of stenenbeschoeiingen, waterplanten, rietplukken of kragen herbergen meestal veel dit voedsel. Watervogels zoals futen en reigers kunnen we gebruiken als 'visvinders'. 
 
Lekker in de luwte voor jou en de vis.
 
Deze visliefhebbers zie je altijd op plaatsen waar wat te halen valt. Plaatsen waar de andere watervogels overwinteren zijn door hun uitwerpselen erg voedselrijk en hierdoor zeer geliefd bij de scholen witvis. Worden deze beesten en dan vooral eenden ook nog eens bijgevoerd dan is heb je een voerplek voor niet alleen de witvis maar ook de snoek.
 
Dit soort plekken moet je nooit overslaan.
 
Bruggetjes en duikers zijn het hele jaar door goede plekken, omdat hier volop voedsel voor de witvis aanwezig is op de wanden en palen. Ook zijn dit vernauwingen die de waterstroom doen versnellen, waardoor het er altijd wat dieper is vooral aan de kant waar het water uitstroomt. 
 
Water dat door de bebouwing stroomt of een aantal huizen is vaak iets warmer en geeft beschutting wat ook weer een goede overwinteringplek is voor veel vissen. Op deze manier kunnen we nog een tijdje doorgaan met opnoemen van diverse plekken, maar het belangrijkste dat er prooivis aanwezig is op de stek. 
 
In deze weidsheid heb je wel een leidraad nodig.
 
Dat dit negen van de tien keer in de buurt is van afwijkingen in het normale patroon van het te bevissen water, zowel boven als onderwater, heeft de praktijk bewezen en is voor ons een goede leidraad.
 
Een kruising, een duiker doet het monotone veranderen.
 
Waar ik ook altijd naar kijk bij een voor mij nieuw stuk water is of er voldoende diepte is (ca. 1 meter) om überhaupt als roofvis te overleven. Als er geen mogelijkheid voor de vis om naar dieper water te trekken, zal de populatie snoek in ondieper water nooit uitgroeien tot een behoorlijk bestand, laat staan een redelijk formaat. Om de x aantal winters zullen er dan een groot aantal snoeken het loodje leggen door bevriezing en zuurstofgebrek.
 
Om een redelijk formaat te bereiken heeft de vis wel wat diepte nodig.
 
Het ligt voor de hand dat de snoek bij lage watertemperaturen het diepste gedeelte van de sloot of vaart opzoekt. Heeft de wind invloed op dit water, door bijvoorbeeld lage oevers, dan moet je er aan denken dat de oeverkant waar de wind het meeste vat op heeft, het hele jaar door, meestal uitgesleten is en dus wat dieper door de stroming. 
 
Dit is altijd de oever aan de oostzijde waar de veelal westenwind zijn werk doet. Als laatste tip zou ik bij onbekend water altijd mensen die je tegenkomt aanspreken en vragen of hier wel eens gevist wordt. Vooral onze jeugdige hobbygenoten zijn vaak door hun enthousiasme een welkome visgids.

ANDEREN LAZEN OOK