Snoekstekken op groot water
Door Jouke Jansma
Snoeken vangen is niet het meest moeilijke dat er is. Het lokaliseren van actieve vis kan soms echter een flinke opgave zijn, zeker als groot water als visgebied wordt uitgekozen. Voor veel snoekvissers is snoeken op groot water dan ook hetzelfde als het vinden van een speld in een hooiberg. Wie echter tijd wil steken in het vergaren van de nodige kennis van het water, het diepteverloop en aanverwante zaken, kan het zichzelf een stuk gemakkelijker maken.
De term ‘groot water’ wordt door velen verschillend ingevuld. Wat voor de een al groot water is, is voor de ander niet meer dan een badkuip. Maar waar het hier nu om gaat, zijn echt grote wateroppervlakken, zoals grote meren en plassen en uitlopers van rivieren. En ook grote zandwinputten en dode rivierarmen komen wat mij betreft in aanmerking voor de benaming ‘groot water’.
Zonder uitzondering straalt voor mij van elke grote plas een soort spanning af. De moeilijkheid om de juiste tactiek te bepalen en het vinden van de echte hotspots te voelen als een uitdaging. Zeker omdat het de nodige tijd kost om de echte hotspots te lokaliseren, moet er in groot water dan ook gewoon behoorlijk veel tijd worden geïnvesteerd.
Het is echter het gevoel dat er erg grote vissen rondzwemmen en dat elke aanbeet een kapitale vis kan zijn, dat de echte uitdaging vormt. Er zijn dagen dat de visserij erg taai kan zijn en er nauwelijks sprake is van activiteit. Maar soms lijkt alles te kloppen en kunnen er meerdere prachtige vissen worden gevangen. Dat zijn de momenten dat de geïnvesteerde tijd ruimschoots wordt terugbetaald. Hoewel er geen water gelijk is, zijn er toch wel aanwijzingen te geven over waar je naar op zoek moet. Bovendien kun je door goed om je heen te kijken al het nodige te weten komen.
Watervogels
Op een groot en breed water is het aan de oppervlakte moeilijk te zien waar de interessante plekken liggen. Door echter op de aanwezige watervogels te letten, kun je al vrij snel het gebied waar je wilt zoeken verkleinen. Futen en aalscholvers geven vaak de plekken aan waar aasvissen rondzwemmen. Door deze viseters in de gaten te houden, zie je al gauw wat en hoe groot hetgeen is dat ze vangen en met een beetje mazzel wat ze vangen. Een simpele kijker is daarvoor altijd een gemakkelijk attribuut. Niet alleen de viseters, maar ook andere watervogels kunnen je het nodige duidelijk maken.
Zo geven duikende meerkoeten vaak aan waar ondieptes te vinden zijn, evenals foeragerende zwanen. Zeker als een water relatief vreemd voor je is, kan dit letten op je omgeving je een flink stuk op weg helpen. Zo kwamen wij vorig jaar voor het eerst op een water waar we een hoge verwachting van hadden. Met name in de winter leveren de haventjes van dat betreffende water grote vissen op, maar in het begin van het seizoen zijn de meeste vissen daar al weer weggetrokken en op de plas zelf te vinden.
Het grote, brede water lag er verlaten bij. Een stuk verderop ruziede een groepje meerkoeten. Regelmatig dook er een onder water om even later weer boven te komen. Verderop graasde een groepje zwanen blijkbaar een wierbed af, want met grote regelmaat stond er een witte staart naar de lucht te wijzen. Ze maakten ons duidelijk dat zich daar een ondiepte moest bevinden. De dieptemeter gaf onder de boot een waterdiepte van ruim zes meter aan. Tussen ons en het groepje vogels moest ergens een talud beginnen. Ik stuurde de boot een klein beetje bij, maar pas een flink stuk verder liep de bodem plotseling redelijk steil omhoog. “Volgens mij moet het hier gaan gebeuren”, meldde ik aan mijn vismaat.
Ik probeerde vervolgens om het enigszins grillig lopende talud te volgen op een diepte van een meter of vier. Plotseling was het net alsof mijn grote flanker ergens in vast was gelopen. Ik zette met een vinnige tik van de hengeltop de haak en vreesde even dat ik toch ergens in vast was komen te zitten. Na een paar tellen zag ik de lijn echter langzaam naar dieper water lopen. Even later volgde er een stevige roffel op de hengeltop en werd het duidelijk dat een forse snoek zich van de haak wil bevrijden. De strijd van lijn nemen door de vis en deze weer terug winnen begon. Op het diepe water kon de vis alle kanten op en dat deed hij dus ook.
Na een stevige knokpartij kon ik een vis van ruim over de meter in de kieuwgreep pakken en veilig aan boord brengen. Vlot onthaken, meten, foto’s maken en de vis weer terugzetten was een routineklus. Samen genoten we van de indrukwekkende omvang en de schoonheid van deze 1,11 metr lange groene rover, die al vrij snel weer met grote slagen naar de diepte zwom.
Dieptemeter
Bij het vissen op groot water is een goede dieptemeter vanzelfsprekend onontbeerlijk. Ook al ken je een water al redelijk goed, toch is het vaak behoorlijk lastig om een specifieke stek terug te vinden, zeker als die niet al te groot is. Moderne hulpmiddelen zoals GPS maken het ons steeds gemakkelijker, maar toch is het vissen zonder laatstgenoemde best wel mogelijk.
Als je een kruismeting maakt, waarbij je een aantal specifieke punten op de verschillende oevers op een lijn zet, kom je tijdens een volgende vissessie op hetzelfde water vaak weer redelijk in de buurt van de bedoelde stek terecht. Vervolgens vindt je de stek met behulp van je dieptemeter meestal vrij snel terug. Bovendien is het even moeten zoeken naar je stek nooit verkeerd, want het komt toch wel met enige regelmaat voor dat ik er achter kom dat er zich vlak bij de stek waar ik altijd vis ook nog een andere interessante stek bevindt. Zo geeft een water dat ik heel goed denk te kennen toch af en toe nog wel eens een geheim prijs.
De vaargeul
In veel van onze grote wateren is met behulp van tonnen een vaargeul aangegeven om de doorgaande route voor de grote schepen aan te geven. In het algemeen zijn ook de meeste plezierjachten daar te vinden en dat is een plezierige bijkomstigheid. Zo kun je je beter op de visserij en het manoeuvreren van de boot concentreren. Dat die tonnen daar zijn neergelegd wil niet zeggen dat het net daarbuiten meteen erg ondiep is. Soms liggen de ondiepe platen al vlak buiten de tonnen, maar vaak begint het talud naar het ondiepe water een heel eind buiten de tonnen. Op bepaalde stukken is het water buiten de tonnen zelfs dieper dan erbinnen. Het is dan de kunst om het talud zo goed mogelijk te volgen, want soms is dat erg grillig.
We vissen in eerste instantie vaak trollend met grote, ondiep lopende flankers en ander kunstaas met een groot profiel, zoals de Magnum Toads en ander kunstaas met een flinke zwabberstaart. Door veel kilometers te maken kom je vaak interessante stekken tegen en leer je het water een beetje kennen.
Doordat je nogal scherpe bochten moet maken af en toe, wordt in de speld van de steunhengel meestal iets gehangen dat ondiep loopt. Aan de handhengel wordt iets gevist dat een flink stuk dieper loopt en bovendien wordt dit vlak bij de boot gevist. Op die manier raken tijdens de bochten die je maakt de lijnen niet in elkaar verward.
Het is in ieder geval aan te bevelen om iets van flink formaat te kiezen, er wordt immers op groot water gevist. Ook al is het water een meter of drie diep, toch wordt er niet al te diep gevist. Het water is vaak helder en de snoeken zijn wel gewend om een stuk omhoog te komen om een prooi te halen.
Werpen
Als we tijdens het slepend vissen velden met kranswier of fonteinkruid tegenkomen, is het meestal even afgelopen met het slepen, en schakelen we over op een andere techniek. Als er niet teveel wind is en hij komt ook nog eens uit de goede hoek, dan wordt een dergelijk veld vanuit een langzaam driftende boot afgevist, terwijl we de drift met de elektromotor controleren. We zorgen er altijd wel voor om flink afstand te houden, want vaak wordt het kunstaas tot aan de boot gevolgd, voordat het wordt gepakt. Bovendien is het water vaak helder en niet al te diep en we willen niet in één drift het hele gebied verstoren.
Minstens even vaak kiezen we er dan ook voor om de boot op het anker te leggen en op die manier het wierbed uit te kammen. Na een poosje verschuiven we de boot dan een beetje en vissen een andere hoek uit. Het is soms verbazend hoeveel vissen er rondom en in een niet eens zo groot wierbed rondhangen.
Als kunstaas kiezen we nu ook weer voor iets van een flink formaat. Het idee daarachter is dat je kunstaas moet opvallen en dat de vissen grotere prooivissen gewend zijn. Grote ondiep lopende jerkbaits en spinnerbaits zijn nu veruit favoriet. Spinnerbaits kunnen door en over de planten worden gevist en op moeilijke dagen wil dat nog wel eens net hetgeen zijn dat succesvol is. Zonder uitzondering zijn de aanbeten spectaculair en vaak zie je de vissen op het kunstaas draaien. Ook zie je vaak de vissen die je kunstaas volgen. Juist dat is hetgeen dat werpend vissen zo leuk maakt. Op bepaalde dagen, als er weinig wind staat, levert het inzetten van een grote oppervlakteplug nog wel eens heel verrassende resultaten op. Nadat elk stukje en elk randje van een plantenbed is afgevist, wordt de tocht weer vervolgd om bij de volgende interessante stek weer even halt te houden.
Eilanden onder water
Op diepe wateren, zoals zandwinputten, maar ook de uitlopers van de rivieren is het de kunst om in het diepe water de ondiepe stukken te vinden. Als er een zandzuiger in de weer is geweest op een plas, zijn vaak leemplateaus blijven staan, die soms als een grote berg in het diepe water omhoog rijzen. Dat zijn over het algemeen de plekken die extra aandacht verdienen. Een talud dat oploopt van 8 tot 3 meter is altijd interessant. Soms gaat het maar om enkele vierkante meters, maar veel vaker is het een veel groter gebied.
Dergelijke stekken hebben altijd een grote aantrekkingskracht op aasvis, dus ook op de groene rovers. Op de plateaus groeien, zeker als het water helder is, vaak waterplanten en de slakjes en andere beestjes die daarop leven dienen als voedsel voor veel witvissen. Bovendien leven veel kleine vissen tussen de planten en trekken op hun beurt weer de nodige baars aan.
In eerste instantie vissen we ze af door er rondjes omheen te trollen, waarbij we bij iedere nieuwe ronde iets dieper gaan vissen door het talud enigszins af te zakken. Zeker overdag is het wat diepere water het jachtgebied van de snoek. Wat later op de dag en vroeg in de ochtend jagen ze vaak op de ondiepte zelf en langs de rand van het talud. Dan is het werpen met groot kunstaas ook hier een hele goede tactiek.
Vanzelfsprekend zijn ook de wind en de stroming van belang, zeker op groot water. Het voert echter te ver om daar nu dieper op in te gaan. Daar kom ik dus nog op terug.
Bovenstaande artikel plus nog veel meer ander interessant roofvisnieuws , kunt u vinden i
in nummer 64 van Dé Roofvis, dat vanaf 22 februari 2008 in de betere hengelsportzaak
en/of boekhandel- kiosk is te verkrijgen.
U kunt natuurlijk ook gewoon abonnee worden dan krijgt u ieder nummer automatisch in
de bus.
Klik hier voor meer informatie.