Snoeken aan de zuurstof
Door Berthil Bos
In het voorjaar en de vroege zomer kun je geweldige snoekdagen meemaken. Onze groene vriend is overal te vinden op relatief ondiep water en zodoende gemakkelijk te bestoken met diverse vistechnieken. Ook Esox zelf helpt een handje omdat deze na de paai flink moet aansterken en zich nu ook figuurlijk als een vis in het water voelt, met een ideale watertemperatuur, opkomende waterplanten en veel leven (aasvis) in het water.
Zoek de schaduwplekken! Bruggen geven stroming en dus zuurstof.
Dat aansterken heeft trouwens niet alleen met de paai te maken, want de natuur heeft de vis ook meegegeven dat op het hoogtepunt van de zomer, meestal eind juli tot en met begin september, weer gewicht ingeleverd moet worden vanwege de dan juist weer iets mindere omstandigheden.
Vakantie
Die minder goede omstandigheden voor de vis in ‘hot summer’ doen mij dan ook besluiten om het kleinschalige ondiepere water te mijden en me volledig op het wat grotere water te richten. Waar de snoek dan last van heeft? Ten eerste is daar de watertemperatuur die nu op zijn hoogst is. De meeste vissen hebben een hekel aan warm water en bij de snoek is de grens bereikt als de watertemperatuur boven de 20 graden komt.
Bij deze temperatuur zal het zuurstofaanbod snel afnemen en dat zet de vis aan om naar dieper water te trekken indien dat aanwezig is. Maar ook als de temperatuur nog niet aanleiding geeft om van de ondieptes naar het diepere te trekken, zijn er factoren die hen dwingen dit te doen. Ik had het al eerder over de vakantietijd voor zowel de snoek als de mens.
De eerste doet dit puur uit overlevingdrang, de ander omdat we tijd over hebben en met z’n allen bij deze temperaturen het water opzoeken. Ondieptes waar waterplanten zich nestelen en die zeer geliefd zijn bij Esox, worden meerdere keren per dag omgewoeld door waterrecreanten en maken van het paradijs een oorlogsgebied. Vooral de grotere snoeken zullen dit gebied verlaten, ook al blijven ze wel in de buurt. De kleintjes hebben geen keus, want zonder beschutting van de planten wordt het wel erg gevaarlijk voor grotere soortgenoten.
Slepen kan een alles-of-niets-poging zijn maar ook een weloverwogen keuze.
Het belangrijkste is dat het water waar je het geluk beproeft zuurstofrijk dient te zijn en liefst niet te warm. Verder heeft onze geliefde roofvis een broertje dood aan fel zonlicht dat recht boven hem staat. Veel van de grote meren in Nederland zijn ontstaan door zand- of landwinning met wisselende dieptes tot wel meer dan 25 meter. Over het algemeen is de diepte van het grootste deel van het water niet dieper dan circa vijf meter en veel gedeelten zijn zelfs een stuk ondieper.
Wat dit soort water vaak gemeen heeft, is dat er diverse vaargeulen doorheen lopen voor de scheepvaart. Deze vaargeulen hebben een redelijke diepte. De boten woelen het water constant om zodat het warme met de koude water wordt gemengd. De vaargeul is door die mengeling koeler dan de ondiepere omgeving, maar het belangrijkste is dat al die bootschroeven voor zuurstof zorgen.
Deze zuurstofrijke vaargeulen leveren nu altijd wel een aantal vissen op. De vaargeul wordt op veel van deze meren onderbroken door een sluis. Je kunt je wel indenken dat bij het ‘doorsluizen’ van de schepen met veel waterverplaatsing gepaard gaat. Hierdoor is het water er zuurstofrijk en koeler; een stek dus om uit te proberen.
Gebruik bij het dieper vissen zware spinnerbaits
Dieper
Wil je wat minder activiteit om je heen, dan moet je op zoek naar de diepere stukken. Hier vormt zich een zogenaamde spronglaag, de grens van warm naar koud water. Op het wijd, dus weg van de vegetatie, kom je ook nog eens de grotere snoeken tegen aangezien de kleinere exemplaren zich hier niet veilig voelen. De spronglaag kan behoorlijk diep zitten, tot soms wel ruim tien meter - afhankelijk van de helderheid van het water. De spronglaag zelf is zuurstofarm, maar erboven en eronder is er wel voldoende zuurstof.
Vooral in deze hoogzomertijd is het vaak succesvol om juist deze watermassa’s af te vissen. Een voorwaarde is wel, dat er in de buurt ondieper water aanwezig moet zijn waar planten een voedselbron vormen voor de witvis. Vooral de grotere snoeken zullen ver voor deze plantenbedden op wacht staan voor de prooivis die hier ‘boodschappen’ wil doen. De grote diepte wil niet meteen zeggen dat je hier ook altijd diep moet vissen.
Gedurende bepaalde gedeelten van de dag komen de diepliggende vissen naar boven, aangezien het zoöplankton naar de ondiepere waterlagen komt en de witvis aantrekt. Dit zie je in de zomer meestal in de ochtend- en avonduren gebeuren. Midden op de dag ben je afhankelijk van de diepte van de spronglaag, die je met een goed afgestelde dieptemeter kunt waarnemen - en anders is de zwemdiepte van de witvis een indicatie.
Vooral grotere snoeken zullen ver voor de plantenbedden op wacht staan om prooivis op te wachten.
Als je toch op zoek bent op het grote water, dan zijn versmallingen door eilanden, bruggen en andere obstakels altijd interessant. De wind stuwt als het ware het water er tussendoor en creëert hierdoor stroming, wat weer positief effect heeft op het zuurstofaanbod. Verhogingen die uit de diepte omhoog komen geven ook een interessante onderstroming. Ook landtongen die onderwater doorlopen geven onderwater een behoorlijke stroming als de wind hier vrijuit kan blazen.
Stroming
Op de grote meren zijn in de hoogzomer de diepere gedeelten waar zowel zuurstof als koeler water aanwezig is, veruit favoriet bij menige vis en dus ook de roofvis. Maar hoe zit het nu met grote kanalen, dode rivierarmen en de rivieren zelf? Over het algemeen zijn deze wateren te ondiep om een spronglaag te hebben. Rivierwater wordt door de stroming omgewoeld en op kanalen en veel dode rivierarmen gebeurt hetzelfde door de beroepsvaart.
De snoek zal hier dus geen koeler water kunnen vinden, al is door de vermenging van het water de temperatuur er altijd iets lager. De schroeven van de scheepvaart zorgen wel voor zuurstof, dus aan de eerste levensbehoefte is voldaan. Ik zei het al eerder; een fel schijnende zon kan de snoek niet behagen. Wil je dit soort water werpend te lijf gaan, zoek bij een felle zon dan vooral naar schaduwstekken zoals bruggen, afgemeerde boten, steigers, kribben en plantenbedden.
Maar ook een steil talud dat ten opzichte van de zon gunstig ligt is een prima plek. Vaak zie je op dit soort water (de rivier uitgezonderd) dat de aanbeten toenemen als de scheepvaart intensiveert. In water met een temperatuur boven de 20 graden zal de vis liever lui dan moe zijn. Maar de boten woelen het water om waardoor de vis niet alleen meer zuurstof krijgt, maar hem ook noodzaakt om te gaan zwemmen. Van lui liggen op de bodem is dan geen sprake meer.
Gebruik bij het dieper vissen op het wijd of bij de vaargeul eens een zware spinnerbait: onbekend maakt soms wel bemind!
Vis dus in deze periode vooral op plekken met veel scheepvaart. Stroming in het water is altijd gunstig voor de vangstresultaten en in deze tijd een ware vismagneet. Versmallingen waar het water wordt samengeperst, vormen zeker hot spots. Op de rivier zal door de stroming het zuurstofgehalte meestal wel voldoende zijn, ook al is deze stroming nu een stuk minder. Het water is daarom helderder en dat dwingt ons weer om bij veel zon de schaduwplekken uit te vissen. Kribben kunnen die schaduw geven, zo ook plantenbedden die hiertussen staan.
Gelukkig zijn deze plantenbedden op dit soort wateren moeilijk bereikbaar voor de meeste waterrecreanten, zodat deze nog uiterst productief kunnen zijn. Natuurlijk zijn ook de weersomstandigheden van invloed op de verblijfplaats van zomersnoeken. Regen zorgt voor oppervlakteverkoeling en geeft als de buien stevig zijn zuurstof. Wind geeft door omwoeling ook verkoeling en zuurstof, en zorgt er tevens voor dat er veel voedsel voor de witvis een bepaalde kant opgeblazen wordt. En ook dát weet onze Esox.
Techniek en aas
Door de overlevingsdrang van de snoek weten we nu dat ze in de hoogzomerperiode maar op enkele plaatsen te vangen zijn. Welke vistechniek het beste past op deze stekken -met bijbehorende aassoorten- is een tweede. Wat we moeten weten is dat de hoge watertemperaturen de meeste snoeken slecht op de maag valt. Ze zijn hierdoor trager dan normaal, waardoor ze de energie die ze hebben, aanwenden om een mooie buit te bemachtigen. Groot kunstaas is dan ook favoriet. Dit moet je niet overdrijven, want een plug van 18 cm heeft door zijn waterverplaatsing al een behoorlijke impact.
Groter aas heeft een wat rustiger actie en dat kunnen de groenjassen nu wel waarderen.
Vroeg in de ochtend is de buitentemperatuur nog lekker. Het water is aan de oppervlakte iets afgekoeld, maar toch nog 20 graden. Even snel wat randen van plantenbedjes afgooien -die altijd aan diepwater moeten grenzen- kan om 5 uur ‘s ochtends geen kwaad. Een swimbait kun je snel binnenvissen om te zien of ‘ze’ aanwezig zijn, om daarna wat subtieler te werk te gaan.
Vis vooral eerst de randen af. Wanneer je leven ontdekt in de planten, pak dan een spinnerbait, want die is in dit terrein niet te verslaan. Wat later in de morgen, als de scheepvaart op gang komt, is het aftrollen van de vaargeul een goede optie. Grote flankers zoals de 9 inch Grandma of Jake doen het nu goed en vallen prima op. Wat ook goed opvalt tussen al het bootgeweld is natuurlijk een rammelaar zoals de SuperTrap van Bill Lewis of de Screamin’ Devil van SPRO.
Een grote twister of grote shad kun je met een zware jigkop dicht bij de bodem laten zwemmen.
De vaargeul wordt met rode en groene boeien aangegeven. Bijna altijd loopt de diepte van de geul buiten deze boeien iets door. Dit gedeelte is vaak vrij van recreatievaart, waardoor je hier rustig kunt vissen. Als de wind gunstig staat of wanneer je je goed kunt verplaatsen met de elektromotor, dan is het afwerpen van deze diepere stukken in het verlengde van de vaargeul -grenzend aan het ondiepere- het overwegen waard.
Wel dien je het tempo wat op te voeren, omdat je meters moet maken. Rubber op zware loodkoppen is een goede keus, maar vergeet ook een zware spinnerbait niet. Met zijn 120 gram laat je hem naar de bodem gaan en met af en toe een stop ertussen, vis je hem terug. Onbekend maakt hier wel bemind!
Planten
Overdag gaan we eens kijken op het wijd, waar dieper water aanwezig is. Trollen op meer dan vijftien meter diepte is vaak een alles-of-niets-poging die toch mooie en hele grote snoek in de boot kan brengen. Maar er zijn meer methoden. Het inzetten van pluggen en groot rubber op circa vijf meter diepte kan je dag zomaar ineens goedmaken. Ook diagonaal geviste rammelaars lokken vaak een aanbeet uit door de opgewekte agressie, maar rammel wel met kleine tikken, want voor grote en snelle halen is de vis nu te traag.
Kom je tijdens dit trollen op het wijd zomaar een school ondiep azende brasems tegen, dan moet je deze plek goed afwerpen met allerlei kunstaas dat je langzaam kan binnenvissen. Snoek ligt namelijk vaak onder zo’n school vis, dus laat bijvoorbeeld een zinkende swimbait een paar tellen afdalen zodat hij goed opvalt. Bij het werpen midden op het diepe water, kom je geen plantje tegen. Daarom houd ik de planten vaak in zicht, gewoon omdat er meestal een samenhang is tussen de snoek en planten.
Ik laat mijn boot driften boven een diepte van circa zeven meter. Hier is geen sprake meer van een spronglaag. Eén werpt richting de planten -ook al staan die ver weg- terwijl de ander van de planten af werpt. Tijdens de drift kom je natuurlijk ook andere dieptes tegen, maar als dit kortstondig is, vissen we rustig door.
Voor groot kunstaas wil de snoek zich nu wel even inspannen.
Vanwege het driften gebruik ik kunstaas dat je in één lijn kunt terugvissen, waardoor je lekker opschiet, zoals bucktailspinners en rubber. Bij het afvissen van deze stekken heb ik ook altijd een bijhengel uitstaan met een dropshot-systeem, waaraan een flexibel stuk rubber hangt. Ook hier geldt dat rustige bewegingen nu meer oplevert dan drukte.
Drijvende herrieschopper
Dan hebben we nog de grote waterwegen. ‘Meters maken’ is hier het toverwoord, waarbij je het kunstaas nu trollend onder aan het talud moet aanbieden. Ook hier zijn de dieper te vissen grote flankers en het rubber nu favoriet. Wel is het zo, dat veel collega’s dit talud ook volgen en zodoende is het niet verkeerd om dit pad af en toe te verlaten om dressuur te omzeilen.
Vooral als er net een vrachtboot is gepasseerd, kan het lonend zijn om je boot in het schroefwater te manoeuvreren. Witvis is daar een tijdje gedesoriënteerd na het passeren van de boot en dus een makkelijke prooi voor roofvis. Herriemakers zijn hier zeker op hun plaats in het omgewoelde water Een rammelaar of mijn favoriet, de flexibele spinnerbait met een grote shad, worden goed waargenomen. Op dit niet al te diepe water is het wel van belang om bij volle zon het talud af te vissen, waar de snoek schaduw vindt achter de wand van het talud.
Een leuke onderbreking van het trollen is om die plekken uit te gooien waarvan je weet dat er vis zit. Garantie hierop heb je natuurlijk nooit, maar bij veel zon zijn bruggen, afgemeerde boten en lelievelden meestal goede stekken. Vis hier niet te diep, want de vis ligt vaak vrij ondiep bij het obstakel. Met langzaam zinkend of drijvend kunstaas kun je hier dan op inspelen. Omdat de snoeken die in de schaduw liggen doorgaans geen zin hebben in eten, laat vooral een drijvende herrieschopper zoals de Super Trap of de Screamin’ Devil de dommelende vis wél reageren.
Bij hoge bruggen waar de pleziervaart makkelijk onderdoor gaat, is er plaats voor vele vistechnieken. Deze bruggen hebben vaak diepe en ondiepe gedeelten en zijn ware vismagneten. Als hier aasvis aanwezig is, blijf er dan maar gerust een tijdje hangen. Op de elektromotor een shad dicht bij de bodem aanbieden, eventueel met een dropshotsysteem, is hier een hele goede methode om het aas bijna op de kop van de snoek te zetten, waardoor hij wel móet happen.
Snoeken in de hoogzomer is en blijft moeilijk, maar een beetje meedenken met je favoriete vis kan je helpen hem te vinden!
Berthil Bos