Silverdropshotten voor beginners (deel 7)

Silverdropshotten voor beginners (deel 7)

Door Bart Debaes
 
Qua haken heeft iedereen die witvist waarschijnlijk wel zijn favoriet. Ik prefereer haken met een bledje omdat je die mooier in één lijn kunt knopen met de onderlijn. Kies voor dunne, dus lichte en zo scherp mogelijke haken. Er is slechts één nadeel aan superscherpe haken en dat is dat je wel eens een vis buiten de bek haakt. 
 
Je haakgrote kiezen in functie van het aas lijkt me logisch. Dat je de haakgrootte aanpast om de kleine visjes wat minder te kunnen vangen, misschien minder. Vooral voorns hebben niet zo een grote bek, en het verzwelgen van een grote haak-hap gaat dus moeilijker. Helmaal voorkomen gaat echter nooit. 
 
Buiten de bek gehaakt.
 
De zoektocht naar de ideale onderlijn voor deze visserij is nog zeker niet ten einde. Simpelweg omdat de ideale onderlijn voor alle situaties niet bestaat. Het handigst en simpelst is om te starten met korte onderlijnen, stijve en niet te dunne lijnen, tussen 12 en 14 honderdste. 
 
Een grote hap voor een niet-reuzenvoorn. 
 
Hoe korter en dikker de onderlijn, hoe makkelijker deze weg blijft staan van de hoofdlijn. Het meest voorkomende euvel bij deze visserij is dat de onderlijn om de hoofdlijn slaat. Zeker als je vist met maden, en die constant ingooit en binnendraait, heeft de lijn sterk de neiging tot kinken. Daardoor draait je zijlijn in je hoofdlijn, en dan moeten de vissen al heel erg dom zijn om daar in te lopen.
 
Helaas gaat de vis zelden akkoord met deze simpele regel 'hoe korter en dikker, hoe liever'. Vele dagen wil de vis enkel een dunne, soepele en lange onderlijn. Dan wordt het wat moeilijker en moet de montage worden aangepast.
 
Een eerste, simpele onderlijn kan als volgt worden gemaakt: maak een lange lus met een dubbel doorgehaalde oudewijvenknoop. Dit is de knoop die standaard wordt gebruikt om aan onderlijnen een lus te maken. Onder de lus laat je de lijn minimaal zo lang als je van de bodem af wilt vissen. Knip op één plaats deze lus door, dicht tegen de lijn. Je krijgt nu een zijlijntje waar je de haak kunt aan knopen. Een foto maakt het wat duidelijker. 
 
Een eenvoudige montage.
 
Gebruik je hiervoor een echt stugge, wat dikkere lijnsoort dan zal de montage als een afhouder werken, en staat je haak gelijk wat verder van de hoofdlijn. Daar de zijlijntjes kort gehouden zijn is dit een prima manier om op twee hoogten op je onderlijn een zijlijntje te monteren. 
 
Dit doe ik wel meer op zonnige dagen om na te gaan of de vis zich op de bodem of tussen 2 waters bevindt. Het nadeel dat je dan regelmatig een 'doublé' moet drillen neem ik graag voor lief.  
 
Een aardige 'doublé' bij gebruik van een dubbele zijlijn.
 
Een nadeel van twee zijlijntjes is dat je natuurlijk een verschrikkelijke verwarring van het geheel kunt krijgen. Grotere sterke vissen die je wat minder je wil kunt opleggen in de dril maken er dan een onontwarbare knoop van. 
 
Grotere en sterkere vissen. 
 
Gaat de vis echter niet akkoord met je korte stugge onderlijn, dan kan je volgende montage gebruiken. Maak opnieuw een lus, en daarna nog één die er op volgt. Gebruik hiervoor gerust opnieuw je wat dikkere, stugge hoofdlijn, bijvoorbeeld 14 honderdste. Trek de knoop telkens goed naar boven aan. Je zult zien dat beide lussen nu mooi weg gaan staan van de hoofdlijn. Knoop nu in de buitenste lus je dunnere, eventueel lange onderlijn. 
 
De lussenmontage.
 
Beide systemen zijn vlot te maken, maar hebben allebei het nadeel dat ze na een tijdje toch naar beneden zullen hangen, dus dichterbij de hoofdlijn. Zeker na het vangen van een paar zware vissen raken de knopen zo versteld. 
 
Zware vis.
 
Bij de eerste methode kan je dit nog wat verbeteren door er in de andere richting behoedzaam aan te trekken. Na een tijdje lukt dit ook niet meer, dan moet je een nieuwe montage knopen. Bij de lussenmontage, kan je echter het euvel vaak verhelpen door een nieuwe, dus derde lus te leggen in de hoofdlijn. Zo staat deze nieuwe lus weer mooi haaks op de hoofdlijn, en dan kan je weer voor een tijdje verder.
 
Om de onderlijn echt verder te houden van de hoofdlijn vond ik, na wat nachtelijk gepeins, het volgende (afhouder)systeem uit. Neem een stuk van ongeveer 90 honderdste fluorocarbon. Hou het uiteinde dichtbij een kaarsvlam en als er een bolletje aan gesmolten is, duw je dit plat met een platte tang. Aan de ander kant doe je hetzelfde. Hou de top van een naald in de kaarsvlam en smelt hiermee een dun gaatje in beide rond-platte uiteinden. 
 
Bewerkte 90 honderste fluorocarbon.
 
Haal je hoofdlijn twee maal door een stukje siliconenslang. Door het kleine gaatje schuif je je afhouder er ook op. Een tweede stukje siliconeslang houdt de afhouder nu op zijn plaats; maar het geheel blijft toch enigszins verstelbaar.
 
Net naast de hoofdlijn duw je wat inkepingen in de afhouder met een platbektang. Leg op die opruwing je dunne onderlijn vast met de knoop zoals je die legt bij een haak met een bledje. Om helemaal geen sterkteverlies te hebben in je onderlijn draai je die nu een keer of 10-15 rond de afhouder. Steek je onderlijn door het tweede kleine gaatje ervan. Knip af op de gewenste lengte en zet er je haak aan. 
 
De volledige montage.
 
Dit systeem is in hoogte verstelbaar door de siliconen stukjes te verschuiven. Het biedt dus ook het voordeel dat zelfs als je vist met het niet verstelbare betonijzergewichtje je toch kunt bepalen hoe ver je van de bodem af wilt vissen. Bega namelijk niet de denkfout dat de vis 'altijd' tegen bodem ligt.
 
Roofvissers die met dieptemeters op het water gaan zien altijd veel meer vis liggen van de bodem dan er op. Meestal trekken we die wel daar naartoe met ons grondvoer, maar vooral op de eerste zonnige dagen kan de vis ver liggen van de bodem. Zelfs in de winter ving ik bij 5°C al brasem die slechts 40 centimeter onder de wateroppervlakte lagen, niettegenstaande het er twee meter diep was. 
 
Bij ruisvoorn is het dan eerder standaard dat je de haak zover van je lood hangt: deze soort is vaak te vinden op waterdiepte 10 tot 30 centimeter. Dus zit je haak soms twee meter af van je lood. Dit vraagt bijgevolg om een wat langere hengel. 
 
Een langere onderlijn vraagt een langere hengel.     
 
Door je hengeltop hoger of lager te houden kan je tijdens het vissen de aasdiepte nog wat aanpassen. Vergeet ook niet dat als je je lijn ver in gooit je haak sowieso een gans andere hoek ten opzichte van je hoofdlijn heeft dan dat je recht onder de top vist. Het is soms verassend hoe groot het verschil in beten kan zijn door hiermee te spelen.
 
Je herkent ook hier het zoekende van het silverdropshotten. Net als bij het vliegvissen moet je de juiste stekken weten te vinden en daarna de juiste diepte waarop je aas moet worden gepresenteerd. Elke dag en zelfs elk dagdeel kan dit anders zijn. 
 
Een paar vaste waarden zijn er wel. Typische bodemvissen zoals giebel, karper en brasem worden het best gevangen met een onderlijn die op, of zelfs een flink stuk op de bodem ligt. 
 
Karper vraagt een onderlijn op de bodem.     
 
Blankvoorn en blei hebben meestal liever het aas net boven de bodem aangeboden of hoger. Baars, winde en de diverse jonge vissen van elke soort, kunnen op elke waterdiepte worden gevonden, maar de grotere exemplaren zitten vaak wat dieper.
 
Een gouden visserij op blinkend zilver.
 
Met deze drie montages kan iedereen al aan de gang. Dat er nog andere zijn en nog betere zullen gevonden worden is zeker. Vissers zijn inventief, en hoe meer mensen deze visserij zullen toepassen hoe sneller deze zal evolueren. Ik hoop van harte snel wat vangstberichten en foto’s hier op Total Fishing te mogen aanschouwen. Ik wens u allen een gouden visserij te vinden in deze silverdropshot techniek.

ANDEREN LAZEN OOK