Silverdropshotten voor beginners (deel 2)

Silverdropshotten voor beginners (deel 2)  

Door Bart Debaes
 
Silverdropshotten is een beetje een kruising tussen het normale dropshotten en het feederen. Van het eerste heeft het vooral het struinende, zoekende mee. Uit het feederen komt een groot deel van de onderlijnopbouw. We richten ons vooral op witvis, maar baars, snoekbaars, en eigenlijk elke vissoort is een te bereiken target.
 
Daar er veel meer witvis op een water zit dan roofvis hebben we het voordeel dat de kans op vangen vele malen groter is. Ten opzichte van het feederen vind ik het een zeer groot voordeel dat ik veel minder materiaal hoef mee te sleuren, als ik me maar voor een korte vistijd kan vrijmaken. 
 
Ook baars is een target.
 
Een licht hengeltje en molentje, een doosje met wat reservehaken en loodjes, een paar klosjes onderlijnmateriaal en een potje maden: meer heb ik niet nodig voor een uurtje visplezier. Dit alles past in mijn visjas, dus ben ik snel op- en afgetuigd en visklaar. 
 
Direct aan het water hoef ik niet te voeren en wachten tot de vis ter plaatste komt. Ik kan meteen aan het water mijn haak beazen, inwerpen, en ik heb al onmiddellijk kans op mijn eerste beet. En die komt vaak snel. 
 
Direct al vis.
 
Het is de bedoeling dat we inwerpen, ons lood de bodem laten bereiken, en daarna de beaasde haak de kans geven om heel traag in vrije val naar de bodem vallen. Hoe langer de onderlijn, en hoe sterker de stroming, hoe meer tijd we ons aas moeten geven om de bodem te bereiken. 
 
Ondertussen houden we de lijn perfect gespannen op de top van de hengel. Als je het goed doet, met een gevoelige hengel, dan kan je je eigen hartslagritme op die top aflezen. Zeker in het begin van de sessie, als de vangstdrang, en ook de kracht van je nerveuze hartslag extra hoog ligt. 
 
Nerveus voor wat komen gaat.
 
Na een aantal tellen zonder beet, verplaatsen we ons aas een stukje dichterbij, en geven het opnieuw de kans tot afzakken. Op sommige dagen voel je aan dat het aas vooral wordt gegrepen in de daalfase en op andere dagen moet het aas een aantal seconden op de bodem liggen voor er überhaupt een beet komt. 
 
Hoe meer vis in de buurt, hoe groter de voedselnijd en hoe sneller de beet er vaak komt. De grootste scholen zijn natuurlijk van kleine vis. 
 
Kleine vis.
 
Als je te maken hebt met een heel zuiver zacht oplopende bodem, kan het heel productief zijn om een licht loodje met een heel trage constante snelheid binnen te draaien. De beten zijn dan bijna altijd hard en doen vaak niets onder voor die van een roofvis.
 
Een fout, die ik soms ook nog maak, is dat je te lang blijft vissen op dezelfde stek. Je zult merken dat je bij het wisselen van plaats vaak weer heel snel beet kunt krijgen. Na een aantal vissen blijven vaak de beten niet uit, maar omdat het aas met meer argwaan wordt gepakt, krijg je te maken met veel meer missers. 
 
Blijven staan zal je nog wel wat vis opleveren, maar dat zijn meestal de kleinere exemplaren. Veel beter is het om te wisselen van plaats en dan na ruime tijd uw productiefste stekken opnieuw aan te doen.
 
Het valt me op dat ik op wateren die ik goed ken, zowat kan voorspellen wat ik er zal vangen. Zo zijn er hoeken waarvan ik weet dat ik er meestal de grotere voorns zal plukken. Andere plaatsen blijken dan meer een kolblei-stek, en nog andere leveren altijd niets anders op dan veel kleine vissen. 
 
Eentje van de kolbleistek. 
 
Niettegenstaande er boven water weinig verschil is tussen al die visplekken en vaak is ook de waterdiepte en het bodemverloop niet anders. Dus zeker bij deze visserij is stekkenkennis van groot belang. Hoe meer je op één water vist, hoe hoger je vangkansen worden.

ANDEREN LAZEN OOK