Roofvissen van A tot Z (3): Vindplaatsen
Door Berthil Bos
Ondanks de grote uiterlijke verschillen tussen klei- en veenpolders, is het vinden van goede snoekstekken nagenoeg hetzelfde. Het is een goed plan om een polder in die periode te gaan verkennen als er nog voldoende waterplanten staan en te noteren waar de concentraties liggen.
Je kunt nu zonder problemen in de koudere maanden, als deze planten zijn afgestorven, de plekken terugvinden en tussen deze afgestorven resten ligt vaak snoek te wachten op een lekker maaltje. Noteer vooral die plekken waar gele plomp staat, omdat deze in de winter niet helemaal vergaan. Deze plantenresten geven Esox een prima beschutting voor een hinderlaag en deze planten hebben ook een grote aantrekkingskracht op de aasvis die hier komt voor de slakjes en ander voedsel.
Op waterbeschoeiing en losstaande paaltjes zit altijd voedsel voor witvis en de snoek weet dit. Bruggen moet je nooit overslaan. Deze waterwerken moet je altijd uitvissen omdat hier niet alleen voedsel aanwezig is en beschutting, maar het is daar vaak ook dieper wat vooral in de winter veel aandacht trekt. De duikers die geplaatst zijn om het water een doorgang te geven, zijn vaak ideale overwinteringplekken voor vele vissoorten. Het is hier vaak wat dieper en er is minder ijsvorming.
Deze veensnoek lag onder het bruggetje.
Duikers zoals op de achtergrond, zijn echte vismagneten.
Let er ook op de richting van de stroming van het water bij een dergelijke duiker. Je zult zien dat waar het water erin gaat, het minder diep is dan waar het eruit komt. Op het einde van een doodlopende sloot, en vooral als hier altijd de wind op staat, is ook zo’n plek waar zich veel voedsel bevindt. Wat ook opvalt is dat het water hier, als het gaat om een polder die veel wordt afgemaald, meestal iets helderder is omdat het hier stilstaat en dat vindt onze zichtrover wel aangenaam.
Plaatsen die beschut liggen achter een bomenhaag of boerderij moet je ook nooit overslaan, evenals als het polderwater dat zich door bebouwing een weg baant. Ikzelf hanteer de regel: daar waar ik mij comfortabel voel, de snoek ook in de buurt is, en dit geldt ook als er veel wind is. Hoge oeverwallen, die je veel in kleipolders tegenkomt, kunnen ook de beschutting geven die het net iets behaaglijker maakt voor de vis.
Hoge wallen geven een aangename beschutting, alleen is het landen iets moeilijker.
Deze windvangers zijn in de koudeperiode altijd goed.
Overal waar water zich kruist, is er turbulentie in het water wat weer voedsel betekent. Ook al is het slootje dat op het viswater uitkomt nog zo klein, je pakt hem altijd even mee. Bij al deze potentiële plekken is het in de koudere tijd wel van belang dat er aasvis aanwezig is. Doe voordat je de boel gaat uitkammen, eerst een paar snelle worpen om te zien of de witvis zich hier heeft verzameld. Meestal komen er wel een aantal het water uit die op de vlucht slaan voor het onbekende.
Je kunt nu zondermeer er vanuit gaan dat de snoeken in de buurt zijn. Blijf hier doorvissen totdat je ze gaat irriteren met je kunstaas. Hou ook altijd goed in de gaten hoe het water zich bevindt t.o.v. de meest voorkomende wind. Vaak zie je dat het water een diepe en een ondiepe kant heeft. De veelal uit westelijk komende wind zorgt er voor dat hij de oever, waar deze tegenaan blaast, uitholt met de stroming in het water die dan ontstaat. De bodem wordt beetje bij beetje dieper geschaafd.
De andere kant heeft dit effect niet en verland beetje voor beetje. De bodem van de diepere kant bevat het meeste voedsel en is dus visrijk. Dit wil niet zeggen dat de ondiepte overgeslagen moet worden. Vooral in de winter en het vroege voorjaar zal de zon deze ondieptes sneller verwarmen en zie je ook, als je je voorzichtig langs de oever beweegt, af en toe een groene rover zich na lange tijd tegoed doen aan deze centrale zonverwarming.
Met welk materiaal je de poldervisserij goed kan beoefenen, zal ik jullie in de volgende delen vertellen.
Berthil Bos