Roofvissen van A tot Z (10): Kleuren
Door Berthil Bos
Mijn drie favorieten van dit moment weten jullie inmiddels, blijft de vraag over: Welke kleur? Maar voor we het hierover hebben wil ik nogmaals benadrukken dat dit niet de wonderaasjes zijn die het altijd doen in de polder, maar wel aasjes die je stuk voor stuk je eigen actie kan en moet geven.
Hierdoor zullen deze creaties bij iedere visser weer andere actie hebben, waardoor het voor de snoek interessant blijft. Dit schrijvende doe ik één kunstaasvorm met een vaststaande actie misschien wel tekort: de spinner. Omdat dit eeuwenoude kunstaas alles zelf doet, knoop ik hem zelf ook maar af en toe aan de speld, vooral als de rest mij in de steek laat.
Persoonlijk mag ik graag pielen met mijn kunstaas en dat hoef je hier niet mee; inwerpen en binnendraaien is alles wat je hoeft te doen. Neem er desondanks altijd één mee en het liefst één met veel bucktail op de dreg waardoor het geheel veel volume krijgt zodat het zich onderscheidt en het werpt, door het natte gewicht, veel preciezer.
Hier heb je voldoende aan en je onderscheidt je ermee in de polderwereld.
Nu gaan we ons bezighouden met de kleur van het polderkunstaas. Wetende dat ik mij hiermee op glad ijs begeef, wil ik het hier toch even over hebben. Niet voor de ervaren rotten onder ons, maar voor degene die deze ervaring missen. Voordat je van iedere soort een groot aantal kleuren gaat aanschaffen, is het belangrijk te weten waar je het kunstaas gaat gebruiken.
Eigenlijk kun je stellen dat de kleur van het water en de aanwezige aasvis bepaalt welke kleuren favoriet kunnen zijn. Ik schrijf expres ‘kunnen’ omdat de praktijk dit ook wel eens logenstraft. In discussies over dit onderwerp zeg ik dan ook altijd dat ik niet geloof in kleuren, maar de praktijk mij soms toch weer onzeker maakt. Als de vis los is kan er eigenlijk niets misgaan, maar als ze het niet doen kan een kleurwisseling positief uitpakken.
Waar ik bij een zichtrover zoals de snoek wel erg veel belang aan hecht zijn contrasten. Een grote zwarte stip, of strepen. óf een fel rode staart, geven mij altijd vertrouwen. Maar even terug naar de kleur van het polderkunstaas. Het veenwater heeft meestal de kleur van thee. Deze kleur zie je ook terug bij de vissen die hier leven. Neem bijvoorbeeld de brasem die in dit soort water goudbruin van kleur is.
In dit bruinig water zijn bruin, geel en oranje in de meeste gevallen een goede optie. Oranje en vooral ook geel, kleuren in dit theewater vaak wat bruin op en dat komt natuurlijk over op de vis. Gaan we nu naar een kleipolder dan zal je zien dat dit water iets grijzig is. Dit komt door de kleideeltjes en zilver, wit en zwart komen hier dan ook goed uit de verf. Ook hier zie je weer dat het overgrote deel van de vissoorten veel lichter van kleur zijn dan hun soortgenoten van het veen. Dit is een leidraad wat de kleuren betreft en beslist gaan vaststaand gegeven.
Tot zover het poldervissen zoals ik die beleef en uitoefen.
Deze polders zijn prachtige gebieden om je sport uit te oefenen en door de kleinschaligheid, waardoor je veel sneller vis tegenkomt, een goed water om te leren, voor jong en oud. Tijdens dit poldervissen leer je te kijken naar het water en de omgeving, maak je honderden worpen die precies moeten zijn en door het regelmatig vangen is het drillen en landen van een snoek zo onder de knie. In de praktijk zie je dan ook dat goede poldervissers overal terecht kunnen en hun mannetje staan op vele soorten water.
Vismaat Peter Nan is opgegroeid in de polder en staat door deze ervaring op ieder water zijn mannetje.
Berthil Bos