Een praktijkverhaal over polderaal
Door Jan Eggers
Deze zomer die nu zo’n beetje halfweg is, heeft al gezorgd voor de nodige records. Niet alleen kwam de gemiddelde luchttemperatuur in juli op een recordhoogte, ook de temperatuur van het viswater was extreem hoog.
Dat had dan weer tot gevolg dat roofvissen zoals snoek en snoekbaars weinig trek hadden om actief te jagen omdat ze anders een zuurstofschuld ontwikkelden. Een goed moment dus om deze rovers tijdelijk met rust te laten en me te concentreren op een rover die wel actief is met dit warme water: de aal! Hoe, waar, wanneer en waarmee ik de aal in mijn poldergebied probeer te vangen, wil ik in dit artikel met vooral praktische informatie uit de doeken doen.
Als men mijn vrouw, die dus niet vist, zou vragen welke vorm van vissen ik het meest fanatiek beoefen, zal het antwoord, “Op aal vissen”, voor heel veel lezers een verrassing zijn. Ze kennen immers Jan Eggers vooral als iemand die met snoek en het vissen op deze rover bezig is. Klopt ook, maar weet dat ik er minder moeite mee heb om een mooie snoekdag in de herfst te annuleren dan een zomerse avond die gepland was om op aal te vissen in een van de honderden poldersloten rondom Bovenkarspel. Als jochie van 8 was ik al gebiologeerd door die dansende roodwitte drijvers van mijn aaltuig. Ik ging op vrijdagmorgen vroeg al naar het Oosteinde van De Rijp omdat de Volendammer visboer Jan Karregat daar met zijn viskar begon en ik de palinghaken uit de koppen van de lijnaal mocht peuteren.
Omdat mijn grootmoeder die naast ons woonde gestoofde paling een delicatesse vond, kreeg ik toestemming om tot het compleet donker was op paling te vissen in de Tuingracht of later in de ringvaart van de Beemsterpolder. Man, wat was ik trots als ik het oude mens gelukkig kon maken met een portie aal die op een petroleumstelletje heel zachtjes gestoofd werden.
Eerst viste ik met de vaste hengel, meestal een z.g. Japanner en wat later met een werphengel met veel te zware schuifdobber. Toen ik een jaar of 13 was ontdekte ik de prima mogelijkheden om met een paternostersysteem met kleine haken in combinatie met een lichte werphengel met gevoelige top overal probleemloos paling te vangen. Dat systeem, en ik zal er later meer over vertellen, is in de volgende 50 jaar niet veranderd, het moet dus wel goed zijn!
”Dat palingvissen heeft wel iets”
Ook het oersysteem van die roodwitte drijvers voor de vaste hengel, en tegenwoordig een lichte 360 cm lange telescoophengel of matchhengel van rond de 4 meter, is nauwelijks veranderd. Ik zeg nauwelijks want de grote langstelige aalhaken van weleer hebben plaats gemaakt voor kleine langstelige haken, maatje 6 tot 10, afhankelijk van het formaat wormen.
Over de technische kant straks meer. Weet dus dat een haast altijd actieve, struinende kunstaasvisser zoals ondergetekende ook een paar uur rustig op zijn visstoeltje kan zitten. Ik beschouw dit aalvissen dan ook als de bekende uitzondering op de regel. Genoeg geleuterd over vroeger en door naar de mooie zomermaanden in 2006.
We weten allemaal dat de aalstand de laatste jaren drastisch achteruitgegaan is. Jammer maar waar. Ik haast me echter te verklaren dat ik mezelf als aalvisser met de hengel niet schuldig of verantwoordelijk acht aan deze teruggang. Ik denk dat het heel eenvoudig is: als men op grote schaal meer wegvangt dan de natuur kan aanmaken, wordt het steeds minder met de aalstand. En of dit nu komt door het wegvangen van de glasaal in Spanje en Frankrijk, door de enorme hoeveelheid fuiken op het IJsselmeer en andere wateren, door ongeremde uitbreiding van het aantal aalscholvers, het wegvangen van jonge aal voor de kwekerijen, maakt me weinig uit.
En dan noem ik de stropers, de problemen met turbines van krachtcentrales en belemmeringen voor een vlotte intrek van glasaal nog maar niet.
Het is een droevige constatering en zolang men aal in welke vorm dan ook een delicatesse vindt waarvoor grof geld betaald wordt, zal men er ongebreideld jacht op blijven maken.
Men heeft het nu over plannen om de aal te beschermen en wie weet komen er ook voorstellen om het vangen van aal door sportvissers te beperken. Ik weet nu al dat ik daar hevig tegen zal protesteren. Als het zover komt, ga ik waarschijnlijk op een rustig en verlaten plekje in de polder met worm op baars en pos vissen, paling kan hier toch niet lezen…
Ik weet uit ervaring dat ik 30 jaar geleden heel wat meer palingen op een avondje ving dan tegenwoordig. Maar dat de palingstand zo slecht is dat je met veel spul en moeite slechts incidenteel zo’n gladde jongen vangt, is ook overdreven. Tijdens verschillende mooie zomeravonden anno 2006 kwam ik in de dubbele cijfers en ook heb ik heel wat palingen tussen de 500 en 1000 gram gevangen. Ja, ik kon zelfs vrij aardig regelen of ik een portie niet te dikke stoofaal ging vangen of een paar polsdikke exemplaren die gebakken goed smaken.
Als ik terugkijk naar de jaren dat ik veel palingen op een avond ving, mijn record met 2 hengels op een avond is 54 stuks, dan moet ik constateren dat het niet echt grove aal was. Vooral veel “lange dunne” zoals ze hier aan het IJsselmeer zeggen. Toen was het gewoon een uitzondering om een exemplaar boven de 65 cm te vangen. Tegenwoordig gaat dat heel wat gemakkelijker en ik ben de laatste jaren steeds gerichter op dikke aal gaan vissen.
En dan niet met een dood aasvisje of stukje vis, nee gewoon met het formaat dendrobena wormen waarmee ik al jaren op paling vis. Hoe ik dat met die dikke paling dan organiseer? Heel gewoon door die stekken in de polder op te zoeken waar ze zitten.
We hebben het meestal over de Westfriese kleipolders en dat klopt ook vrij aardig. Maar toch zitten er in dit gebied nog stukken waar de bodem meer uit een mengsel van veen en klei bestaat dan uit alleen maar klei. Op die veenachtige stukken heb je sloten met heel veel zachte bagger en daar zak je diep in weg. In sloten met een echte kleibodem kun je zonder weg te zakken lopen en die zijn ook meestal iets dieper omdat ze niet vollopen met die slappe bagger. Welnu, de praktijk heeft me geleerd dat er in die sloten met zachte veenachtige bodem vooral dunnere aal voorkomt en dan ook in redelijk grote aantallen. Ben ik echter op zoek naar dikke aal, kan ik het veel beter proberen in die sloten met harde bodem. Je zult dan wel minder aanbeten krijgen, maar ik denk dat ik met het vangen van 3 tot 5 forse alen op een avond meer gewicht aan aal in de emmer heb dan met 10 tot 15 van die dunnere exemplaren uit een veenachtige sloot.
Ik heb deze theorie eens doorgepraat met beroepsvisser Jaap Buitenhuis die in onze polders met fuiken vist en hij bevestigde deze constatering. Over beroepsvissers gesproken, hier nog even een goede tip. Vroeger ging ik zeker en vast in sloten vissen waar de beroepsvisser ook zijn fuiken zette, dan wist je dat er aal zat. Tegenwoordig niet meer. Ik ben namelijk tot de conclusie gekomen dat vissen in een sloot met harde bodem waar nooit een beroepsvisser komt omdat het niet vrij toegankelijk is voor zijn boot, de dikste palingen oplevert. Wat er niet is, kun je niet vangen en wat de beroepsvisser met zijn fuiken vangt, is dus ook weg en het duurt even voordat er nieuwe aanwas is, vooral met die zeer slechte intrek van de glasaal.
Het zijn dus vooral onbeduidende korte sloten, waar het de beroepsvisser niet komt en je haast nooit iemand ziet vissen, waar ik heel mooie palingen vang en ook meestal lekker rustig alleen zit. Rest me dan nog te vermelden dat de diepte van het water eveneens een rol speelt bij de stekkeuze.
Als je op de laatste zaterdag in mei, ook weer zo’n onzinnige regel in de visserijwet, pas weer met worm op aal mag vissen, zal ik zeker en vast de ondiepe sloten met veel waterplanten opzoeken. Daar heeft de witvis gepaaid en aal is dol op kuit, en de watertemperatuur gaat hier veel sneller omhoog dan in de diepere poldersloten. Echt een tip die het verschil tussen wel en niet vangen kan uitmaken. Die sloten zijn soms zo ondiep, 30- 50 cm, dat je de zichzelf hakende aal boven water ziet springen voordat je kunt aanslaan, grappig maar echt waar.
Laatst had ik hier weer het jaarlijkse aalgebeuren met enkele Belgische aalvissers. Rene, Arndt en Martine hoopten op beter weer dan in 2005 toen het begin augustus koud en nat was en de vangsten tegenvielen. Ik vertelde ze dat ze mochten kiezen tussen een stek met behoorlijk wat aanbeten en vingerdikke paling of een stek met dikkere aal maar heel wat minder aanbeten. Gekozen werd voor de vrijdagavond en deel van de nacht op aantal te vissen en de tweede avond op kwaliteit.
Ik vermoedde dat ze me niet echt geloofden maar goed, we zouden wel zien. Niet bepaald optimale condities want een strakke noordenwind, kracht 6 met uitschieters tot 7, stond in de lengterichting op onze stek en het was moeilijk om de aanbeten op de lichte toppen te zien. Vooral toen het donker werd want de belletjes aan de top bleven rinkelen…
Maar goed, naast voorn, pos en kolblei werd er ook aal gevangen, een stuk of 10 kleine exemplaren die meteen weer teruggezet werden en 22 palingen van een formaat dat groot genoeg was om ze te stoven of te roken. Dat laatste zouden we zaterdagmiddag doen en ik vind het een leuke hobby in een hobby.
Van paling heb ik altijd 3 keer plezier: met het vangen, met het roken en last but not least met het consumeren van de gerookte paling.Ook dit keer ging dat roken en eten gesmeerd, vooral als er ook nog een lekker wit wijntje bij geserveerd wordt en dat kun je aan mijn Belgische vrienden wel overlaten.
Maar goed, die zaterdagavond moest er ook nog gevist worden dus we bleven vrij nuchter, nu zou het immers spannend worden met dikkere exemplaren. Ook op de nieuwe stek hadden we nog steeds last van die sterke noordenwind en het antwoord kwam in de vorm van iets stuggere hengels voor het vissen met het paternostersysteem, dat was een goede verbetering.
Een andere verandering vergeleken met 25 jaar geleden is het feit dat je toen met daglicht ook de nodige palingen kon vangen. Tegenwoordig moet je vaak echt wachten tot de zon begint te verdwijnen, dan pas begint de paling te azen. Ik heb horen vertellen dat dit komt door de sterk toegenomen aantallen aalscholvers die je tegenwoordig in iedere poldersloot tegenkomt.
Rond 21.30 uur kwam de eerste kreet “Paling” en net als de dag ervoor was Martine de gelukkige. Meteen een fors exemplaar en dan zie je ook hoeveel weerstand een mooie paling aan een lichte werphengel geeft. Dit keer geen voorn en pos maar gek genoeg wel veel kleine baars en grote en kleine kroeskarpers.
Een paar minuten voor middernacht en dus ook voor zijn komende verjaardag, kon Arndt zijn eerste cadeau al binnenhalen: de grootste aal die hij tot dan toe gevangen had. Het maken van de foto’s in het pikkedonker ging niet echt soepel want de aal werkte niet mee.
Vervolgens kon ik een fors exemplaar in het pannet laten glijden en kort voordat we om 01.30 uur zouden stoppen ving Martine nog een mooie paling die ook niet gestrekt op de foto wilde.
We vingen die tweede avond maar 13 stuks, dus qua aantal nog niet de helft van de vorige avond maar het waren stuk voor stuk forse exemplaren die goede sport gegeven hadden.
Rest me nog te vermelden dat we vanwege de sterke wind op beide avonden vooral met het paternostersysteem gevist hebben omdat de roodwitte dobbertjes door de sterke wind en stroming niet op hun plek bleven en het registreren van de aanbeten moeilijk was.
Blijft over de vraag hoe mijn complete palinguitrusting er uit ziet en hier het antwoord.
Dat tuigje met 4 tot 6 roodwitte baarsdrijvers op nylon 0,25 mm, voldoende lood om alle dobbers onder te doen gaan, een langstelige haak maatje 6 tot 10 is nog steeds kant-en-klaar in de meeste hengelsportzaken te koop. Zorg ervoor dat de witte kant van de dobbertjes het eerst op de lijn komt als je zelf je tuigje maakt, die witte voorkant zie je beter in donker.
Als hengel gebruik ik de vaste hengel niet meer maar niet te zware telescoophengels, 300 tot 400 cm lang, met daarop de zeer functionele Abu 505 of 506 molens met halfgesloten kap. Deze molens kun je in het gras of riet leggen zonder dat er rommel op de spoel komt.
“Systeem met drijvertjes en extra dobber met breeklicht voor de nachtvisserij.”
Op deze spoel dus ook 0,25 mm nylon, liefst in fluogroene kleur omdat je die lijn in donker goed ziet. Geen dyneema lijn want als de aal die in elkaar gedraaid heeft, krijg je de knopen en lussen er in het schemerdonker nooit meer uit en nylon knoopt in donker gemakkelijker
Als haak gebruikte ik vele jaren de langstelige wedstrijdhaken met speciale bocht van Tru Turn maar ze zijn nu nergens meer te krijgen. Vandaar de overschakeling op de langstelige Kensaki EEL haken, code 8020-B, die sterk zijn en ook kleine weerhaakjes op de steel hebben waardoor je worm goed blijft zitten.
Wil ik in donker doorvissen, monteer ik onder de laatste drijver een lichte pen waarin ik een kniklichtje kan doen en die stel ik dan zo af dat het gloeiende puntje net boven water staat.
Vraag me niet wanneer je precies aan moet slaan als de dobbertjes soms heel langzaam en soms met de snelheid van de TGV verdwijnen. Dat weet ik niet. De ene avond sla je heel snel aan en haak je ze, een andere avond laat je ze doorbijten en sla je nog steeds mis. Dat is het leuke, het onvoorspelbare van aalvissen, je weet het nooit!
Voor mijn altijd en overal goed werkende paternostersysteem gebruik ik dezelfde Abu 505 en 506 molens met die 0,25 mm fluogroene lijn zoals Berkley Trilene XT Solar. De werphengels die ik gebruik zijn goedkope glasvezels spinhengels met een lengte van 240 tot 270 cm. Ze moeten lekker buigen en tegen een stootje kunnen en die van mij zien er vanwege het aalslijm en intensieve gebruik nogal verweerd uit!
Het paternostersysteem knoop ik ter plekke en het ziet er heel eenvoudig uit. Onderaan de lijn maak ik een lus en daaraan hang ik een wartelloodje van 10 tot 15 gram. Ongeveer 20 cm boven het loodje maak ik met een paar knopen een grote lus in de hoofdlijn en snijd, ik bijt de nylon door met mijn tanden, deze lus aan een kant door en heb dus een zijlijntje. Dit zijlijntje dient 10 tot 15 cm lang te zijn en daar knoop ik de eerder genoemde Kensaki 8020-B haak aan. Een cm of 15 boven deze onderste zijlijn maak ik een nieuwe lus, knip deze ook door, haakje er aan en klaar is mijn paternostersysteem voor aal dat me nooit in de steek laat.
Wormen, daar kom ik zo direct nog op terug, aan de haak, inwerpen en zorgen dat de hoofdlijn een hoek van 90 graden met de hengeltop maakt, dan zie je de aanbeten het best.
Zorg er ook voor dat de hoek die de lijn met je zijlijntjes met de bodem maakt, niet te stijl is want dat resulteert in meer aanbeten van baars, pos en witvis dan wanneer je de wormen dichter bij de bodem worden aangeboden, aal aast nu eenmaal dicht bij de bodem.
Heb ik nu alle noodzakelijke zaken genoemd? Nee, want naast reserve spullen zoals haken, lood en meestal ook een aantal kant en klare paternoster systemen omdat aal je paternoster geweldig in elkaar kan draaien, heb ik nog wat andere hulpmiddelen. Denk dan aan goede hengelsteunen en een scherp mes waarmee ik de aal die ik wil meenemen een snee dwars over de kop geef, dan worden ze echt rustig. Verder nog een pannet voor de stekken waar ik dikke paling verwacht en een oude handdoek of ander vod om je handen aan af te vegen.
Blijf ik na donker doorvissen dan ook nog belletjes met kniklicht om op de top van de werphengels met systeem te zetten, zaklantaarn, hoofdlamp en dus een emmer met goed sluitend deksel voor de aal die ik wil meenemen. Zorg er tenslotte voor dat alles een vaste plaats heeft of krijgt, vooral in donker is dat belangrijk.
Tenslotte nog even een paar woorden besteed aan een van de belangrijkste ingrediënten om een avond aalvissen te doen slagen: wormen. De tijd dat ik ze vroeger in allerlei afvalhopen zelf zocht is voorgoed verleden tijd, jammer maar waar. Kopen dus en dan liefst rechtstreeks bij een kwekerij die ze per post verstuurt.
Toen ik 22 juli terugkwam van vakantie in een land waar het gelukkig niet zo warm was, IJsland dus, zat ik zonder wormen. Welnu, wormen per post versturen als het 30 graden plus is doet men niet want waarschijnlijk overleven de wormen deze trip niet.
Ik heb dus wat doosjes dendrobena wormen in een hengelsportzaak gekocht na eerst bij 3 andere winkels gehoord te hebben dat de wormen uitverkocht waren. Ik heb deze wormen, die helaas klein van formaat waren, eens geteld en de eindconclusie was dat ze ongeveer 10 eurocent per stuk kostten. Vermoedelijk is 100 gram goede biefstuk heel wat goedkoper dan een ons wormen. Maar goed ik kon vissen en toen een week later de temperatuur richting 20 graden ging, kreeg ik de bestelde wormen keurig per post thuisbezorgd.
Ik had ze besteld bij Wormenkwekerij Braat in Veldhoven. Een doosje met 80-100 echt heel mooie dendrobena wormen kost 3,50 euro en dat komt per worm of ca. 3,5 eurocent en is dus heel wat goedkoper dan in de winkel. En wat ik nog veel belangrijker vind, ze zijn groter en kwalitatief beter!
Daar komen natuurlijk dan nog portokosten bij en als je verstandig bent, bestel je meer doosjes en de portokosten voor 2 tot en met 8 doosjes wormen is 7,25 euro. Ik bewaar de wormen momenteel in de originele verpakking, waar ze vrij ruim in zitten, in de koelkast en het gaat prima. Wil men kleinere wormen voor het wedstrijdvissen, er zitten er dan 300 in een doosje, dan geldt dezelfde procedure en ook de kosten zijn hetzelfde.
“Er kan altijd een verrassing bijzitten”
Ik kan alleen maar zeggen dat ik heel tevreden ben met deze manier van goede wormen bestellen, vooral in een warme droge zomer zoals we nu al meegemaakt hebben.
Dit was dan mijn praktijkverhaal over het vissen op polderaal en normaal gesproken beoefen ik deze visserij tot midden september. Nu het water lekker opgewarmd is, kan dat zelfs wel tot eind september, extreme weersveranderingen uitgezonderd.
Als uitsmijter nog de opmerking dat er per 100 gram lichaamsgewicht waarschijnlijk geen vis zo sterk is als de aal, ook dat maakt het vissen op deze mysterieuze rovers extra interessant!