Mijn Basisrig

Mijn Basisrig

Door Piet Vogel

Laat ik maar meteen met de deur in huis vallen: dit artikel gaat dus niet over de zogenaamde ‘standaardrig’ want die bestaat volgens mij niet! Er is namelijk geen enkele rig die je werkelijk op elk water en in iedere situatie productief kunt gebruiken. Wél kun je volgens mij de goede basisprincipes van een goed werkende rig doorvoeren in je onderlijnsysteem, maar daarover later meer. Veel vissers noemen mij een echte rigspecialist, maar zelf zie ik dat niet zo. Het is een feit dat ik veel aandacht besteed aan het optimaliseren van mijn montages, maar vooral met het oogmerk ze te vereenvoudigen. Ik houd me nooit bezig met vergaande theorieën, maar ben immer praktijkgericht. Alle kennis die ik in de loop der tijd heb vergaard, komt uit observaties en niet uit boeken. Om dan te spreken van ‘een rigspecialist’, dát vind ik toch iets te ver gaan. Ik probeer altijd met een paar simpele aanpassingen het uiterste uit een basisrig te halen.

Twee praktijkvoorbeelden
Om een en ander verder te verduidelijken, eerst maar eens twee voorbeelden uit de praktijk. Enkelvoudige aanpassing
De afgelopen zomer viste ik tegen een eiland aan, dat op 100 meter lag van de plek waar ik de boot moest afmeren. Ik viste stijf tegen de takken op een diepte van nog geen 50 cm. Als ik een vis aansloeg, sprong deze zowat het water uit en ging er meestal zo hard vandoor dat de lijn in een grote bocht bleef. Als ik dan een klein beetje kracht zette, loste ik iedere vis binnen 10 seconden. De druk op het haakje werd (door de grote bocht in de lijn) gewoonweg teveel.
Op die plek moest ik vanwege die specifieke omstandigheden van een haakje 6 naar een maat 4 gaan en na die verandering loste ik geen enkele vis meer. Dit is in tegenspraak met alle theorieën die zeggen dat een klein haakje meer vlees pakt dan een wat grotere! In dit geval bleek de praktijk dus anders… Tweevoudige aanpassing
Henkie Kostense, een goede kennis, viste een aantal jaren op hetzelfde thuiswater als ik. Hij gebruikte daar meestal een korte ‘hinget-rig’ (‘hinget’ = scharnierpunt), in combinatie met een semi-langstelige haak. Ieder jaar weer ving hij een groot aantal vissen waaronder een paar mooie dertigers. Een tijdje terug maakte hij kennis met Joris Weitjens en zijn Spiegelproject-maten. Deze mannen vissen allemaal in het Amsterdamse boezemwater en Henk wilde dat nu ook eens proberen. Hij dacht met zijn kennis en techniek van ‘zijn’ moeilijke thuiswater die mannen eens wat te kunnen laten zien! Helaas bleek dat zijn mooi uitgebalanceerde hinget-rigje op dat buitenwater totaal niet werkte! Van de tien aanbeten (meestal piepjes) loste hij er zeven, terwijl Joris een paar onderlijnen uit de oude doos gebruikte en de een na de andere projectvis op de kant bracht. Na goed nadenken greep Henk in en veranderde eerst de lengte van de rig naar 25 cm en daarna het haaktype naar een klauwhaak. Dit bleek precies hetgeen nodig was. Sindsdien staat hij hoog genoteerd op de lijst van vissers die projectspiegels terug melden! Twee kleine veranderingen zorgden in dit geval dus voor het succes! Als ik dit laatste geval probeer te verklaren (toch een beetje theorie!), gebeurde daar volgens mij het volgende: door de korte hinget-rig prikte de haak te snel en bleef de vis op dezelfde plek liggen (niet eens in paniek; er is geen dressuur op het boezemwater) om het rare aan zijn bek hangende ding los te schudden. Dat verklaart het feit dat Henk steeds maar een paar piepen kreeg. Dit in tegenstelling tot ons ‘stijf van de dressuur’ staande thuiswater waar de vis er meestal na één prik al meteen als een speer vandoor gaat. De rig die Joris gebruikt (mij beschreven door Henk) is een soepele onderlijn van ongeveer 30 cm. Als haak gebruikt hij een Drennan Continental hook, die met een knot-less wordt aangeknoopt. De hair is van hetzelfde materiaal. De vissen pakken het aas op en krijgen de tijd (zonder een vroege prik) om rustig door te zwemmen naar het volgende aasje en ondertussen strekt de onderlijn zich, draait de haak en pakt meestal vlees in de zijkant van de bek. En dan pas volgt de weerstand van het hele gewicht van het loodje. Natuurlijk veroorzaakt dit wel een schrikreactie en dat resulteert dan ook in een harde run. Tijd voor een beetje rigtalk!
Al diverse keren heb ik geschreven hoe verbaasd ik iedere keer weer ben als ik een verhaal lees van een collega-auteur die vol trots vermeldt, hoe ‘standaard’ hij wel niet vist. Alsof dat je een betere visser maakt! Grote onzin als je het aan mij vraagt! Ik ben trouwens al helemaal een tegenstander van dat zogenaamde ‘standaard fenomeen’, dat bij mij overkomt als een soort bedchair-luiheid, want ook buiten het rigverband zul je altijd aanpassingen moeten doorvoeren ten behoeve van de vissen. Denk maar eens aan diegenen die ‘standaard’ vissen met hun superstrakke drie en half ponders. Deze liggen dan als scud-raketten op een Skypod, ook al vissen ze dan op een mini putje van twee hectare. Ze laten er voor het gemak ook maar even hun ‘standaard’ voorslag van 45 lb aan zitten, want stel je voor dat je eens wat moet veranderen aan de waterkant! Maar ook het tegenovergestelde gebeurt vaak. Wat dacht je van vissers die te beroerd zijn om juist wel een voorslag te monteren op een plek die daar nu eenmaal om vraagt. Zo kan ik nog wel even doorgaan, maar dan dwaal ik teveel af van de rigs. Diezelfde auteurs schrijven vervolgens dan dat een goede voercampagne eigenlijk al het werk van de onderlijn voor zijn rekening neemt. Ik acht dat echter slechts gedeeltelijk juist, want natuurlijk neem je met een goede voercampagne een stuk dressuur weg. Maar er zijn dan toch nog steeds diverse vissen die je niet te pakken krijgt. Met andere woorden: al gooi je nog ‘zoveel ballen’ (uitdrukking van Gerard Schaaf), als je rig niet klopt laat je wat liggen. Bijna geen een vis aast op dezelfde manier en daar heb ik inmiddels genoeg praktijkvoorbeelden van meegemaakt tijdens urenlange observaties op mijn thuiswater. Sinds kort kun je dat alles ook in beeld zien op de tweede DVD van BEET in samenwerking met Ronald de Jong. Deze tweede DVD is qua beelden veel interessanter dan de eerste, alleen vind ik de uitleg over de rigs te kort schieten, maar dat is een ander verhaal. Als je de DVD goed bekijkt, kun je er beslist toch voordeel uit halen en zie je bijvoorbeeld dat veel vissen een verschillende manier van azen hebben. De een duikt op het ‘voedsel’ als een roofvis en de ander blijft doodstil horizontaal boven op het aas liggen en neemt secuur hapje voor hapje. De vissen die erop duiken als ware het ‘jagers’ zullen natuurlijk veel gemakkelijker te haken zijn omdat ze een voortgaande beweging hebben (ze hebben echt geen rem) en bijna iedere rig kan dan zijn werk doen. Zelfs een veel te lange rig zal uiteindelijk strekken en prikken! Maar de paar procent die niet op deze onbesuisde manier te werk gaat, zul je dan niet haken met alleen maar een goede voercampagne!
Je ziet op de DVD dat een vis (Houdini genoemd) moeiteloos en zonder te schrikken het aas met de haak eraan naar buiten werkt. Dit is er dus zo eentje die horizontaal met zijn dikke buik op het mini-aas blijft liggen zonder zich te verplaatsen met voer in zijn bek. En die dus ook niet zijn kop maar een paar graden omhoog richt om het voedsel te vermalen… Nee, niets van dit alles dat het voor ons gemakkelijker zou maken. Wat mij trouwens ook opviel, was dat het rigje (volgens mij veel te lang) heel rustig naar buiten werd gewerkt en daardoor als het ware uit zijn bek viel. Dit kan dus absoluut geen dressuur zijn, maar is gewoon ‘zijn manier van aasopname’. Alles wat eetbaar was, ging naar de keeltanden en de rest werd gewoon afgekeurd en via de bek en de kieuwen naar buiten gewerkt. De redactie van de DVD liet hier helaas wel een gouden kans liggen om het verschil met een ander rigje te laten zien. Ze hadden bijvoorbeeld de rig heel kort kunnen maken, de hair verlengen tot wel 6 cm en vervolgens ook nog het lood te verzwaren naar zo’n 140 gram. Ook hadden ze het voer wat kunnen verspreiden om de vis als het ware te dwingen zich iets te verplaatsen naar een volgend aasje. Ik had dat zeer interessant gevonden en graag gezien hoe deze vis dan zou reageren. Al zou het met deze veranderingen ook niet zijn gelukt, we hadden er dan wel wat meer van opgestoken. Wat ik met het bovenstaande dus bedoel te zeggen: natuurlijk werkt het om voor te voeren, maar voor het beste resultaat zul je dus ook moeten zorgen dat je een goed werkende rig gebruikt, want iedere paar procent meerwaarde telt in het moderne karpervissen! Basisrig
Wat ik versta onder een goede basisrig heeft niet alleen maar te maken met bijvoorbeeld een goede inhaking of de totale lengte, ook al is dat wel ‘the main issue’. Ik neem ook het anti tangle effect mee in het gehele plaatje. Je kunt nog zo’n goede inhaker hebben, op het moment dat deze als een ‘birdnest’ op de bodem ligt, zul je nooit een vis haken. Het is zoeken naar de juiste verhouding en die verschilt per water, maar soms zelfs per dag. Wees dus goed alert op alles wat er om je heen gebeurt en speel in op de omstandigheden. Wees niet bang om veranderingen door te voeren als het niet gaat zoals je het had uitgedacht. Probeer dan wel te achterhalen waarom het niet lukte! Bij het uitdokteren van een goede basisrig is het overigens niet zo dat er een nieuwe superrig ontstaat door klakkeloos een aantal goede eigenschappen van verschillende rigs te combineren. Wel kun je de goede eigenschappen van een bestaande rig beter tot zijn recht laten komen door alle delen op elkaar af te stemmen. Er zijn veel redenen te bedenken waarom je een op zich goed werkende rig zou moeten aanpassen, ook al blijf je op hetzelfde water vissen. Neem alleen maar eens even de hardheid van de bodem die op verschillende stukken van het water flink kan verschillen. Op dat moment moet je aanpassingen doorvoeren in de lengte van je rig. Een te korte rig zal immers op een modderbodem misschien wegzinken in de bodem, wat de aaspresentatie niet ten goede zal komen. Zelf heb ik wel een keer met een extreem korte rig op een blubberbodem gevist omdat daar bleek dat de vissen hun voedsel alleen maar diep uit de modderlaag haalden, maar dat is dan weer die welbekende ene uitzondering die de regel bevestigt.

‘Iedere paar procenten meerwaarde tellen in het moderne karpervissen.’


Op een ander stuk van dat betreffende water kan ver uit de kant juist een keihard stuk bodem liggen. Hier moet dus even hard gesmeten worden met de montage. Deze zou ikzelf dan drastisch inkorten naar maximaal 10 cm om het in de war gooien daarmee tegen te gaan. Maar de basis laat ik in tact! Ja, ik weet het, je kunt ook alles intapen met PVA, maar juist als je heel ver moet werpen, wil het dan nog wel eens onzuiver worden met de richting. Als je ergens precies op wilt gooien, moet je de boel dan dus weer binnendraaien en opnieuw voorzien van een complete batterij van PVA. Dit is iets waar ik gek van word en dus probeer ik die ellende te vermijden door het allemaal zo simpel mogelijk te doen. Mijn basisrig ziet er als volgt uit:
Het onderlijnmateriaal dat ik zelf al een tijdje gebruik, is een met transparant plastic gecoate, niet al te stijve sinking braid (Jelly Wire). Dit gecoate rigmateriaal heb in diverse kleuren die zo min mogelijk opvallen op verschillende bodemtypes. De plastic coating vind ik nodig om het in de war gooien uit te sluiten, maar heeft voor mij geen stiff-functie. Als ik niet zou hoeven werpen, zou ik zelfs weer terug stappen naar een mooie soepele zachte braid (dat ik dit nog zou schrijven; alerte lezers zullen nu denken: scheef hij niet een aantal jaren geleden dat er bij hem geen soepele braid meer in zijn rigwallet te vinden was! Ja dat was ik, maar ook ik herzie wel eens een mening…) maar zolang ik een behoorlijk eind moet smijten, houd ik het bij dat gecoate spul. De kern van het materiaal mag niet warrig of stug zijn, maar juist lekker zacht met een dichte structuur. De lengte van mijn basisrig varieert tussen de 8 en 20 cm. De hair is doorgeknoopt met een binnenwaartse knot-less en geeft het aas altijd minimaal 1,5 cm centimeter speling tot de bocht van de haak. Dit doe ik omdat ik niet wil dat het gewicht en volume van het aas het draaivermogen (en dus de prikkans) van de haak beïnvloeden. Verder ga ik altijd aan de gang met een zogenaamde ‘hinget’ (scharnierpunt), omdat juist bij het gebruik van een gecoate onderlijn er een stukje soepel moet zijn, dat het opnemen van het aas vergemakkelijkt. Die hinget meet bij mij minimaal twee centimeter. De trekkracht varieert tussen de 15 en 25 lb, maar ik houd het meestal op die 15 lb omdat ik wil dat de onderlijn de zwakste schakel in het geheel is! Als haak gebruik ik meestal een PB Anti Eject hook in maatje 6. Deze haak heeft een rechte punt en een iets naar binnen staand oogje. Kom ik in de buurt van een obstakel, dan schakel ik over naar een klauwhaakje. Over de haak schuif ik altijd een stukje krimpkous van 2 cm dat ik na verhitting over mijn vinger krom buig. Deze kromming is (oeps!) wel ‘standaard’ op al de door mij gebruikte rigs. Dit doe ik ten eerste om de haaksteel te verlengen en het indraai-effect van de haak te verbeteren. Ten tweede om de lijn altijd aan de binnenkant te laten uitkomen; je zou kunnen zeggen dat het werkt als een verbeterde line-aligner. Verder heeft het ook een veiligheidsaspect, want al een tijd weten we dat té langstelige haken de inhaking wel verbeteren, maar tijdens een zware dril de vissen kunnen verwonden. Vandaar een verlenging met behulp van krimpkous dat bij belasting gewoon rechtbuigt en de kracht op het korte haakje overbrengt en dus niet gaat werken als een blikopener. Natuurlijk knijp ik altijd mijn weerhaak plat omdat ik over tien jaar ook nog graag volledig gave karpers wil vangen..! En wees niet bang: het ‘gemis’ van zo’n weerhaak veroorzaakt absoluut geen hoger percentage lossers. Het afgelopen jaar was voor mij een hoogtepunt in mijn visserij op mijn thuiswater. Ik weet zeker dat de basisrig in combinatie met de stekkeuze mij minstens 20% meer vis heeft opgeleverd. Door de vele aanbeten overdag in glashelder water kon ik heel goed zien (vaak vanuit een overhangende boom, typisch Engels) hoe mijn rig zijn werk deed. Wat mij opviel, was dat ik heel veel vissen haakte op het moment dat de korte (10 cm) rig werd opgezogen. Door de ongecontroleerde spiertrekkingen van de bek prikte mijn haakpunt meteen. Het werk werd afgemaakt door een zwaar stuk lood dat het puntje iets verder door deed drukken, waarna er vervolgens voor 90% een volledige run volgde. Tijdens het observeren bleef Esther natuurlijk in de boot om de run te verzilveren… Invloed van loodvormen en gewicht!
Ik heb het vaker gehad over een juiste combinatie van alle onderdelen van een rig en natuurlijk hoort daar ook het lood bij. Een loodje kan in dit geheel zowel een positieve als een negatieve invloed hebben. Een simpel negatief voorbeeld: neem eens een extreem zwaar stuk inline lood (200 gram), omdat je wil dat de eerste klap een daalder waard is! Hang dat vervolgens boven een mooi sneaky rigje met een haakje 8. Je kunt er dan de klok op gelijk zetten dat inderdaad de eerste prik wel goed aankomt, maar of je de vis vervolgens ook daadwerkelijk zal landen is een ander verhaal. Zelf denk ik van niet! Het aan de lijn bungelende zware lood zal op zeker moment tijdens de dril het kleine haakje stukje voor stukje gaan loswrikken, met een losschieter tot gevolg.

‘De knopenkoning geeft extra zorg aan iedere knoop in zijn rigs.’


Gebruik je dus een zwaar lood, dan zal je er iets aan moeten doen dat het lood na de prik (en zijn werk heeft gedaan) los kan komen. Op deze manier kun je veilig drillen, het grote nadeel hier weer van is dat als we allemaal continu ons lood zouden kwijt raken het milieu ernstig te lijden zal hebben. En niet te denken over de schade voor de portemonnee! Dus als je niet ditzelfde effect met een steen zou kunnen afdwingen, vind ik het niet verstandig om op deze manier aan de slag te gaan. Het beste is te kiezen voor ‘de gulden middenweg’, gewoon het loodgewicht afstemmen op je rig. Mijn combinatie ziet er als volgt uit: met een haakmaatje 6 gebruik ik een loodje van 90 - 100 gram. Met deze combinaties heb ik bijna nooit een losser! Het allerliefst gebruik een peervormig (model peer haakt goed in) wartellood omdat ik dat goed kan combineren met een Armaled Safety clip. Ten eerste natuurlijk om zo veilig mogelijk te vissen, maar ten tweede om het gemak van zo’n clip-systeem! Tijdens mijn dagvisserij verkas ik meer dan eens van stek en derhalve wil ik op een gemakkelijke manier mijn rig en loodje kunnen verwijderen. En op de nieuwe stek even snel weer kunnen monteren, want een visdag is zo voorbij. Hier heb ik een mooi en makkelijk systeem voor gevonden! In de loodclip past een wartel met een haakje (Quick Lock Swivel), waar ik de rig doormiddel van een lusje aan kan hangen. Deze wordt dan weer gefixeerd met een stukje transparante siliconenslang van zo’n 3 cm lengte. Natuurlijk past die wartel ook in een inline loodje, maar dan kan ik toch het lood er niet af halen en dit kan tijdens de vele transporten de hengel lelijk beschadigen. Toch vind ik de combinatie inline lood met een kort rigje op een harde bodem eigenlijk beter haken dan een wartelloodje. De speling tot het lood is met een inline net even minder, maar het gaat mij nu eenmaal om het geheel. Al lijkt dit weer tegenstrijdig met wat ik eerder in het artikel schreef, dat alle procenten tellen in het moderne karpervissen! Hier wint het gebruiksgemak het wat mij betreft echter van die ene procent meerwaarde! Camouflage
Door mijn overschakeling naar het vissen overdag ben ik de factor camouflage steeds belangrijker gaan vinden. De eerste keer dat ik met dit facet werd geconfronteerd, was een tijdje geleden op een druk bevist grindgat in Frankrijk. Overdag viel het mij op dat er genoeg activiteit op de stek was (springende vis), maar dat ik geen enkele aanbeet kreeg. Ik besloot om naar de stek te zwemmen en te kijken of ik wat kon ontdekken. Het water was glashelder en ik kon mijn rig met daaraan de boilie goed zien liggen. Al mijn vrijliggende boilies waren daarentegen mooi weg! Ik strooide wat boilies erbij en drukte met mijn voeten het loodje met de rig in het zand, zodat alleen de boilie zichtbaar was. Nadat ik weer aan de kant was gekomen, duurde het maar heel kort of ik kreeg een aanbeet. Dit fenomeen heb ik op datzelfde water ook het afgelopen voorjaar weer meegemaakt, alleen ging ik nu het water niet in (veel te koud) maar had ik mijn montage gewoon aangepast aan de kleur van de bodem en dat werkte goed. Ik deed dat met één hengel niet en prompt was dat de slechts scorende hengel overdag. Natuurlijk ging dat ’s nachts weer niet op, want dan is er niets van de kleuren te zien. Nadat ook vorig jaar mijn vismaat Koen Koops dezelfde ervaring had op een ander (bijna onbevist) water in Frankrijk, was het voor mij een duidelijke zaak dat de camouflageaspecten van een onderlijn en het lood op sommige wateren het verschil kunnen maken tussen vangen of blanken. En niet slechts op dressuurputten, zoals Koen had meegemaakt! Voor mij is het nu een uitgemaakte zaak om verschillende kleuren onderlijnmateriaal en loodclips in mijn tacklebox te hebben. Ook heb ik diverse soorten en kleuren lood bij me, want al is camouflage maar weer een paar procent van het geheel, ‘alle kleine beetjes helpen’ nietwaar? Wat ik toch ook nog even wilde meenemen, is dat ik een tijdje terug een stuk las van Ronny de Groote over fluorocarbon lijnen. Deze lijnsoort zou in het water zo goed als onzichtbaar zijn. Aankomende seizoen wil ik die dan ook gaan toepassen op mijn thuiswater. Ik zit te denken aan een voorslag (niet voor obstakels, maar voor camouflage) van zo’n drie meter om het laatste gedeelte van mijn lijn volledig onzichtbaar te maken. Natuurlijk moet deze ‘leader’ worden vervangen als er tegen een obstakel gevist gaat worden, maar dat begrepen jullie al! Zo dat waren zo mijn standpunten over rigs. Ik hoop dat er in het vervolg minder gesproken wordt over ‘standaard’, maar meer over een basisrig! Dit interessante artikel van Piet Vogel is slechts één van de opnieuw weer uiterst lezenswaardige bijdragen in het nieuwe nr. 40 van Dé Karperwereld, dat rond 1 februari 2005 voor € 8,75 te koop is bij uw hengelsportwinkelier en in de kiosk.

‘Piet probeert altijd met enkele aanpassingen het beste uit zijn basisrig te halen en dat leidt steeds weer tot betere resultaten.’