Met             twee Britten op pad…          Matchvissen op de Kromme Rijn

 Met twee Britten op pad…Matchvissen op de Kromme Rijn

Door Adri van de Giessen

Het matchvissen op stromend water lijkt de laatste tijd enorm in populariteit te zijn toegenomen. Vooral op de grote rivieren als de Maas, Waal, IJssel, Rijn en Lek wordt deze attractieve manier van vissen steeds meer beoefend. Ook de kleinere rivieren bieden echter veel mogelijkheden om met de matchhengel ‘veel’ vis en vooral ook verschillende vissoorten te vangen. De Kromme Rijn is zo’n kleine, snelstromende rivier en die heb ik onlangs bezocht met twee ervaren Engelse matchvissers, Jeff Wood (44) en Mark Slade (36) uit Darlington.

‘Een Brit in een oer-hollands landschap’


De sterkte van de stroming, de samenstelling van de bodem, de waterdiepte, alsmede de helderheid van het water was bepalend voor de keuze van met welke dobber, hengeltype en voersamenstelling deze dag gevist zou gaan worden. Mark en Jeff kozen voor het toepassen van twee verschillende typen matchhengels: een stickfloat-hengel met een progressieve topactie en een waggler-hengel met een medium topactie. Voor het vissen in het midden van het riviertje, waar de stroming beduidend sterker was dan langs de oever, werd een 3,90 meter lange Tri-cast Finesse stickfloat-hengel opgetuigd. De nylon hoofdlijn had een treksterkte van 1 kilogram en een diameter van 8/00. Een stickfloatdobber van 5 BB moest in staat zijn elke aanbeet nauwkeurig te registreren. De toegepaste haak was van Kamasan B520, maat 16. Om tegen de overzijde te vissen werd een 3,90 meter lange Drennan IM8 Waggler-hengel klaargemaakt. Deze had een nylon hoofdlijn van 10/00, met een treksterkte van 1,5 kilogram. Op de hoofdlijn werd een onverzwaarde wagglerdobber van 3 AA (= 2,43 gram) gemonteerd met behulp van een dobberconnector, ingeklemd tussen loodhagel. Daarbij werd 2/3 van het totale loodgewicht (= 1,62 gram) direct bij de dobber gemonteerd en de resterende 1/3 (= 0,81 gram) werd verdeeld over de afstand vanaf het midden tot aan de haak. De haak was eveneens van Kamasan, type B520 maat 14. De haak werd in beide gevallen direct op de hoofdlijn gemonteerd, omdat ook grote vissen, als karper en zeelt, op dit water altijd te verwachten zijn.

‘Zijn favoriete wagglers en sticks’


Alvorens met vissen kon worden begonnen, moest eerst de juiste diepte worden bepaald. Hierbij werd onder de onverzwaarde stickfloatdobber een peilloodje aan de haak gemonteerd. Door enkele proefworpen kon snel de juiste diepte en het verloop van de bodem worden vastgesteld. De dobber werd vervolgens zo afgesteld dat de haak met het aas net op de bodem over de voerstek driftte. Hierna werd de dobber uitgelood. Het totale gewicht dat aan loodhagel op de hoofdlijn moet worden aangebracht, staat op de dobber vermeld (5 BB). De loodhagel werd vanaf het midden naar de haak gelijkmatig verdeeld. Het haakaas bestond uit twee maden. Met een onderhandse beweging werd de stickfloat schuin stroomopwaarts ingeworpen, zodat deze over het reeds aangebrachte voerspoor kon driften. Vrijwel meteen verdween de dobber onder water. Een kleine ruisvoorn had het dalende aas meteen al genomen. Telkens wanneer de dobber stroomopwaarts werd geworpen, moest de lijn die voorbij de dobber dreef, in één vloeiende beweging uit het water worden getild en stroomopwaarts geslagen worden, zonder dat de dobber van zijn route afweek, zodat de natuurlijke aasaanbieding ongestoord kon blijven plaatsvinden. Hierbij bleef de molenbeugel openstaan en geschiedde de afgifte van de lijn gecontroleerd door de vinger iets van de spoelrand op te tillen, zodat de lijn ongehinderd met de stroming mee kon driften… Vrijwel elke drift leverde een voorn, ruisvoorn of baars op. Om de twee worpen werden enkele maden en casters op de voerstek geworpen. Mark daarentegen was met zijn waggler-hengel aan de overzijde gaan vissen. Om het aas sneller naar de bodem te krijgen en daarmee de kans op brasem te vergroten, werden de loodhageltjes (1/3 van totale loodgewicht) naar elkaar toe geschoven, waardoor een bulk ontstond. Met een ‘overhead’worp werd de waggler zeer nauwkeurig, een meter voorbij de voerstek, schuin stroomopwaarts geworpen. Vlak voordat de dobber het wateroppervlak raakte, werd door middel van een vinger op de spoelrand, de lijn afgeremd om te voorkomen dat er een pruik in de lijn kon ontstaan. Zodoende kwam de lijn met het aas in één rechte lijn achter de dobber in het water terecht. Door de waggler snel een meter naar zich toe te draaien, driftte deze precies langs de in het water overhangende takken en over het voerspoor. Hierna werd de molenbeugel weer open gezet en regelde de vinger op de spoelrand een gecontroleerde lijnafgifte. Na de worp werd de lijn in het midden van de rivier, door de sterke stroom, sneller verplaatst dan de waggler langs de oever. De lijn moest daarom continu stroomopwaarts worden gegooid zodat werd voorkomen dat de hoofdlijn de waggler naar het midden van het water zou trekken en hierdoor niet goed in één lijn over het voerspoor kon driften. Na elke overslag van de lijn stroomopwaarts, werd lijn gegeven door de vinger iets van de spoelrand op te tillen. Na vrijwel iedere worp, schoot Mark met de katapult enkele maden en casters op de voerstek. Juist onder de overhangende takken bleken de brasems op het voerspoor te zijn afgekomen. Regelmatig verdween de waggler dan ook onder water en werden diverse brasems en voorns gehaakt.

‘De techniek nog even op tekening vastgelegd’


Het volledige zeer uitgebreide artikel en nog veel meer interessante informatie kunt u lezen in Witvis Totaal 10, dat vanaf midden deze week te koop ligt in de hengelsportzaak of bij de kiosk. U kunt natuurlijk ook abonnee worden, dan weet u zeker dat u niets mist van al die boeiende en leerzame verhalen over het witvissen.

ANDEREN LAZEN OOK

image description
Witvisperikelen: Teleurstelling
Willem Moorman -
image description
Witvisperikelen: Toeval
Willem Moorman -
image description
Witvisperikelen: Visser in de maak
Willem Moorman -