Megasnoek 166
Door Co Sielhorst
Ik ga sardien en forel inzetten als extra wapen. Gemengd voeren. Zo mogelijk zeilen met hele forel. Ze zijn aan de grote kant, maar met vijfendertig centimeter blijft het een relatief slanke vis. Voeren doe ik met stukken sardien en forel. Met de spierinkjes ga ik wat zuiniger aan doen. Er liggen nog maar een paar pakjes in de vriezer.
De sardienen zijn groot. Diepvriespakken van een kilo. Ik kan er niet vanaf blijven. Laat er drie ontdooien en fileer ze. Mijn fileermes is fonkelnieuw. Hoe scherp het is merk ik al snel.
Ik raak het topje van mijn linkerringvinger. Het mes is zo scherp dat ik er in eerste instantie helemaal niets van voel.
Ik merk het pas als er een druppel bloed in de wasbak valt. Netjes strak afplakken en het leed is al weer geleden. Even later liggen er zes filetjes te spetteren in de pan. Plakjes knoflook, takje tijm en citroensap maken een goddelijk vishapje.
De volgende dag ga ik nog een keer voeren. Niet zo geconcentreerd, tot een meter of dertig uit de kant, uitgewaaierd in alle richtingen. Ik let wel goed op of alle stukken vis genoeg ontdooid zijn. Bevroren vis blijft drijven. Prima om meeuwen mee te voeren. De stukken vis voelen redelijk zacht aan dus dat zal wel goed gaan. Even een proefstukje niet te ver uit de kant. Het zilver verdwijnt langzaan in de diepte. De rest gaat er in.
Genoeg ontdooid
Twee dagen later voer ik nog een keer. Het is voelbaar kouder geworden. Mooie gelegenheid om even te kijken hoe tien graden ook weer aanvoelt. Het is ook de temperatuur om naar de warmtelaarzen om te schakelen. Weet ik meteen of het lopen met die zware laarzen een beetje wil lukken. Ik haal ze uit de achterbak.
Om narigheid te voorkomen heb ik altijd een krat achter de klep zodat het niet een onnodige baggerbende wordt. Columbia-laarzen doen het goed. ‘Made in Thailand’ staat er op een label in de binnenkant. Daar heeft volgens mijn nog nooit iemand koude voeten gehad, toch weten ze een prima laars te maken.
Het waait vinnig. Even een dikke jas aan. Ik kijk wat rond op de plek waar ik wil gaan zitten. Een klein stukje naar links vind ik een mooi gaatje in de rietkraag. Ik zie een inktzwarte, peilloze diepte direct onder de kant. Ook hier een paar stukjes vis neergooien dus. Bij de peilronde heb ik deze plek over het hoofd gezien.
Het loopt een beetje lomp maar het warmt wel lekker op. Dat is iets om mee op te passen: bezweet op een stek aankomen wil ik zien te voorkomen. De laatste laag warme kleding stop ik in een plunjebaal. Ik heb tenslotte maar twee handen.
De wind draait naar het zuiden en blijft volgens de berichten de rest van de week uit die hoek waaien. Het wordt pittig koud de komende nachten. Tot min tien in het binnenland. De eerste strooiwagens gaan al op pad. Met volle maan is het vaak houd. In de winter vriest het altijd het hardst als de maan mooi rond is.
Er hoeft maar één hengel mee als ik niet kan zeilen. Ik ben niet meer zo hebberig als een paar jaar geleden. De ‘driehengelziekte’ is allang voorbij. Ik heb het gepresteerd om een derde hengel in te gooien, uit elkaar te trekken en in het dichte foedraal terug te leggen. Bij een aanbeet is dat even opschieten maar met open beugel is het goed te doen.
Ik ben wel eens gecontroleerd met de derde hengeltruc. “Sodemieter nou op, sta niet te ouwehoeren,” denk je dan. Nu vis ik bijna altijd met één hengel. Alleen als een zeilhengel niet in de weg ligt mag hij ook mee. Twee hengels, een landingsnet, een stoel een tas en een plunjebaal. Soms ook een paraplu.
Het wordt tijd om eens naar een foedraal uit te gaan kijken. Ik heb ooit wel een foedraal gehad. Voor drie hengels, maar dat is heel lang geleden. Het kreng zoog water op. Werd zomaar twee kilo zwaarder als het regende. Toen de rits het begaf heb ik het onding bij het grove vuil gezet.
Er gaat een dikke streep door de rekening. Op de geplande zaterdag komt de aannemer kijken. Mijn feestje gaat dus niet door. Er moeten wat klussen gedaan worden. Het is gewoon hard nodig. Er moet onder andere een raam vervangen worden voor het er vanzelf uit waait.
Zondag dan maar. Het is stralend weer. Tien graden, maar in de zon lijkt dat toch wel lekker. Tot ik bij de plas aankom. Er staat een vinnig windje als ik de auto uitstap. Vallend blad is op ritselende hopen gewaaid. Ik banjer erdoorheen met mijn grote voeten en maak winterse geluiden.
Ritselende hopen
Het is druk vandaag. Alleen maar mensen met honden. De meeste lopen keurig op de paadjes. Ik zit een flink eind uit de loop en ook nog lekker uit zicht in de rietkraag. Ga nog maar niet op de diepe plek zitten. Vier meter lijkt me een mooie diepte. Ik heb maar een paar uurtjes om het uit te proberen.
Ik zit recht tegen de zon in te kijken. Door het weerkaatsen op de kabbel werkt die zonnebank dubbelop. Warm aan de voorkant en koud aan de achterkant. Binnen een uur schokt de dobber en gaat er in volle vaart vandoor. De lijn giert hoorbaar van de molen. Zoiets geks heb ik nooit eerder meegemaakt.
Ik pak de hengel op en geef nog wat lijn. De vaart lijkt er een beetje uit te gaan. Ik sluit de beugel en haal hard uit want de vis is al vrij ver weg. Tot mijn stomme verbazing sla ik een gat in de lucht. Mijn spiering is eraf als ik het goed voel. Inderdaad, De enkele haak is kaal. Er is verder niets aan de hand. De haak hangt keurig recht onder de soepele onderlijn. Ik heb weer eens iets om over na te denken.
Ik kan me één voorval herinneren waarbij ik met enige regelmaat aanbeten miste. De aasvis bleef soms wel een de haak hangen. Daar stond een afdruk op van een smal bekkie. Duidelijk paling. Ik ben misschien wel palingen aan het voeren. Volgende keer eens een veel kleiner visje gebruiken. Moeten ze nog uitkijken ook die slangen.