Megasnoek 165
Door Co Sielhorst
Ik zit met smart te wachten op een dag met oostenwind. Zeilen op de polderplas en tegelijkertijd met een paar visjes op de bodem. Dat moet de vangkansen behoorlijk vergroten. In het weekeinde lijkt het dan eindelijk te aan gebeuren. Een dikke ‘O’ op zondag.
Ik loop in de tussenliggende dagen ander water te bekijken. Langs een plasje in een natuurgebied staan dikke struiken en bomen op elkaar gepakt. Geen doorkomen aan op de meeste plekken. Waar ik er wél bij kan zie ik een school mooie ruisvoorns ronddartelen. Prachtige groene waterviolieren maken het plaatje compleet. Een genot om naar te kijken. Het maakt die prachtige waterplant niet zoveel uit of het winter wordt.
In de schaduw van een paar stoere eiken komt de zon nooit. Er ligt een tapijt van mos. Door de overvloedige regenval van de laatste dagen is het mos helemaal zompig geworden. Bij iedere stap pers ik er water uit. Al dat vocht heeft een explosieve invloed op de paddenstoelen. Er zijn stukken bij waar ik niet kan lopen zonder al dat moois te vertrappen.
Door de afwisseling van zon en schaduw staan er tientallen soorten dicht bij elkaar.
‘Wasplaatje’ is een soortnaam voor kleine bontgekleurde juweeltjes. Hoedjes van vier centimeter of minder. Elfenwasplaatje bijvoorbeeld. Knalgeel. Er zijn nog veel meer wasplaatjes. Wit, groen of koraalrood, het kan niet op.
Dan ontdek ik een groepje hele grote joekels. Ik vraag me af of ze eetbaar zijn. Even een plaatje dan. Ik heb wel eens eerder een paar uur door de tent liggen kruipen van de maagkrampen. Nota bene van paddenstoelen als bijgerecht in een restaurant.
Thuis bekijk ik de plaatjes. Het lijkt het meest op de gewone krulzoom. Goed plan om er niet aan te komen. Het kreng is ongelofelijk giftig volgens de paddenstoelengids. Er zijn zelfs
sterfgevallen bekend.
Ongelooflijk giftig
De week kruipt voorbij. Ik ben al een poosje benieuwd naar de bereikbaarheid van een zwemplas. Er is een parkeerterrein voor bezoekers. Het is wél betaald parkeren. In principe staat me dat vreselijk tegen. Misschien is het parkeerterrein in de winter opengesteld. Komt bij meer recreatiewater voor in mijn omgeving.
Het is even zoeken. Een doodlopend weggetje langs een industrieterrein is de doorgang naar het water. Ik zie al meteen dat het parkeren gewoon langs de weg in de berm kan. De winst vanaf het betaalde parkeren is minimaal. Ik stap uit en neem de camera mee. Loop even lekker door het ondiepe strandje te flodderen.
Aan het eind van het strandje houdt ook de ballenlijn voor veilig zwemmen op. Hier zal het wel een stuk dieper worden. Ik heb ooit aan de overkant gevist. Nog goed te bereiken toen. Nu is het dammetje weg, hek weg, niet meer te doen. Eenmetertien, eerste vis. Nog eens eenmetertien de week erop. Dezelfde dus.
In die hoek is tien meter de diepste plek. Hier zal het niet zo diep zijn denk ik. Dan was dat zandstrandje al lang verdwenen. Het bevalt me hier. Het gevoel is er. Volgende week goed verkennen en de diepte in kaart brengen. Die tweehonderd meter lopen zijn te overzien.
Ondanks het mooie najaarsweer is het, afgezien van een paar kinderen bij de speeltoestellen, helemaal uitgestorven. Wegkruipmogelijkheden tussen de struiken zijn ook ruim voor handen. Ja, na het weekeinde moet ik hier eens een dag aan besteden.
Eindelijk is het dan zondag. De wind blaast zoals voorspeld uit het oosten. Matig windje. Precies goed. Ik pak twee hengels mee. Een met de dobber voor op de bodem. De andere opgetuigd met een zeildobber. Nu wel met een vers elastiekje om het zeiltje stevig te borgen.
Vol vertrouwen stap ik in de auto. De polderweggetjes zijn al helemaal geel gekleurd van het vallende herfstblad. Het is redelijk druk in de polder. Wandelaars, fietsers en hondenmensen genieten allemaal nog even van het mooie weer. Ik rij rustig het smalle weggetje af naar mijn stek. Voorzichtig bij de laatste scherpe bocht. Geen omaatjes de struiken in rijden.
Dan zie ik tot mijn ontzetting twee auto’s staan. Ik ga even polshoogte nemen. Ja hoor. Paraplu’s, feederhengel en netje. Dat valt dan nog niet tegen, het is geen concurrentie dus.
Jammer, plannetje gaat niet door. Kan ik die mannen ook niet kwalijk nemen. Mijn naam staat tenslotte niet op die stek.
Wat nu? Er komt een watertje in de buurt in me op. Ik ga er even heen. Wat voorheen altijd een verstild natuurgebiedje was is veranderd in een maanlandschap. Het is één grote kaalgeslagen blubberbende geworden. Ik weet dat de gemeente Culemborg er kavels wil verkopen, maar dat het er dan zo uit moet gaan zien, stemt me droevig.
Ik durf niet te keren op het modderpad. Ik rij het hele stuk achteruit tot aan het verharde gedeelte. Ik ben nu vlak bij huis en eigenlijk wil ik de handdoek in de ring gooien. Even later flikker ik mijn tas op de stoep. Ik zit af te koelen op de bank.
Dan besluit ik om toch nog even buiten te gaan zitten. Kan me niet verdommen waar. Ik rij door de polder richting Linge. Misschien is dat een goed idee. Langs een brede polderwetering staan de bomen in een gouden gloed. Zal ik…? Waarom niet. Het is hier heel rustig. Brede berm. Geen last van de bomen. Ook niet met mijn lange hengel.
Ik ga mijn spullen uit de auto halen. Door de wind wordt wat plantenafval opgejaagd. Lastig maar niet onoverkomelijk. Gewoon niet te ver uit de kant vissen. Ik ben geïnstalleerd. Moet af en toe een pluk rottend blad uit de lijn schudden.
Er verstrijkt een uur of zo. Ik tik weer wat rommel van de lijn. Dat geeft natuurlijk beweging op de dobber. Ik leg de hengel weer neer met de top diep onder water. Weer een tik? Heel even denk ik dat de hengel in het hoge gras niet helemaal stevig ligt. Even wegzakt in het gras.
Ik kan haast niet geloven dat er iets aan de hand is.
Voor de zekerheid pak ik toch even de hengel op. Meteen zakt de dobber weg. Nerveuze tikken. Kleintje denk ik. Ik tik vast. Inderdaad, half metertje komt heel tam mee naar de kant. Maakt een prachtige salto en knalt zomaar het net in. Binnen een uurtje toch een snoek. Formaat doet er nu even niet toe.
Formaat doet er nu even niet toe.