Megasnoek 162

Megasnoek 162

Door Co Sielhorst

Griepje helemaal overgewaaid. Ik kijk uit naar een prettige droge dag. Dat wordt weer weekeinde. Zondag ziet er prachtig uit in de vooruitzichten. Volop zon. Dat maakt me niet zo veel uit. De wind uit de zuidwesthoek. Dat bevalt me wel. Alleen op de plassen heb ik er niet zoveel aan.

Het wordt natuurlijk razend druk aan de waterkant. Vooral langs de hondenplas en ook de uiterwaardenplas zijn met mooi weer geliefde uitwaaiplaatsen. Ik blijf in de buurt. Een plasje in de polder. Er liggen een paar visbootjes langs een steigertje. Ik ga een dag eerder even polshoogte nemen. Er is maar één bootje vaarklaar. In de anderen staat een bak water. Er ligt er ook een op de kant. Weinig concurrentie dus.

De gemiddelde visser die hier komt heeft geen enkele moeite met levend aas. Ik ook niet, maar nu heb ik spiering in de vriezer. De wind waait prachtig over het plasje. Als het morgen ook zo is dan kan ik het hele water diagonaal over zeilen. Toch al gauw tweehonderd meter te gaan voor ik langs de plompenstrook aan de overkant kom.

Ik denk dat ik de dauwpieren maar even laat zitten. Wonderlijk hoe lang die pieren springlevend blijven in de groentenla van de koelkast. Niet verder vertellen natuurlijk. Op grote plassen vis ik op ondiepe plekken. Hier valt er weinig te kiezen. Het is overal op dit plasje twee meter diep. Toch ga ik eerst even peilen voor de zekerheid.

Ik heb nog maar weinig vanaf deze kant gevist. Ik ga er zitten omdat deze kant volledig uit de loop ligt en helemaal goed met wind in de rug. De hoge dijk achter me zorgt voor een comfortabele luwte. De zon doet ook lekker haar best. Het is zelfs nog warm. Er fladdert nog allerlei moois rond. Vier soorten vlinders. Ook vier soorten libellen.

De vlinders zijn laat op gang gekomen. De libellen die ik nu zie, vliegen door tot aan de eerste nachtvorsten. Twee blauwe glazenmakers maken ruzie om een vrouwtje. Vol gas knallen ze op elkaar. Ze storten ritselend neer tussen het riet. Daar laten ze elkaar los en patrouilleren verder op zoek naar een vrouwtje om voor nageslacht te zorgen.

De grond waar ik op zit is al redelijk ingeklonken. Vorig jaar is het water op grote schaal uitgebaggerd. De baggerspecie is gedeeltelijk hier op de kant afgezet. Het zijn nu grote brokken met diepe scheuren. Voedzaam spul zo te zien. Brandnetels doen het erg goed. Er liggen veel verbleekte mosselen en slakken aan de oppervlakte. Er steken nog wortelstokken van gele plompen uit de ingeklonken grond. Hier en daar zien ze nog een kans om er een paar bladeren uit te persen.  Hij kan zonder water wel even doorgroeien.


Kunnen zonder water

Ik heb maar één hengel meegenomen. De zeilhengel dus. Ik wroet even door mijn tas. Een peilloodje zal het denk ik niet doen onder de redelijk stoere zeildobber. Ik kom gelukkig een peilsteen tegen. Een stevige kiezel die ik verpakt heb in een mandarijnennetje. Kan ik op iedere willekeurige plaats onder de haak prikken. Met een lome zwaai plof ik de steen te water. Dat gaat prima.

De dobber blijft plat liggen. Iets ondieper dan maar. Voor de tweede keer gaat de zachte hengel achterover. Weer een trage zwieper. De handel ploft in het water en lijkt compleet te ontploffen. De dobber verdwijnt onder water. Het zeil ligt aan de oppervlakte en begint uiterst traag weg te zinken. In het enigszins troebele water vervaagt het oranje in de diepte. ‘Eigen schuld dikke bult,’ spreek ik mezelf toe. ‘Luie klootzak.’

Die hengel staat al maanden opgetuigd in mijn hengelhok. Om het zeil op zijn plaats te houden borg ik het aan de bovenkant altijd met een elastiekje. Een paar keer om de bovenkant van de antenne zorgt ervoor dat het zeil en ook het drijflichaam nergens heen kunnen. Het elastiekje is natuurlijk verpulverd. Het moet regelmatig ververst worden. Niet gedaan. Dom dom dom. Blijft alleen de dobber over.

Ik hoop door de drijvende lijn toch enige afstand te kunnen halen. Dat valt helemaal niet tegen. Na een pittige worp zie ik aan kenmerken aan de overkant dat ik na een half uur al tientallen meters afgelegd heb. Mijn lijn ligt over een mager plompen randje. Door regelmatig wat lijn te geven kruipt de dobber langzaam maar zeker steeds verder naar het midden. Met een redelijk groot zeil gaat dit stukken beter maar het moet maar. Ik wil tot randje schemer blijven. Volgende keer ben ik wat beter georganiseerd. Ik ben gewoon nog niet klaar voor deze doodaasvisserij.

Waar zijn de reservezeiltjes? Waar is de onthaaktang? Waar is het reservestaaldraad? Ik heb het allemaal maar het ligt thuis. Ik verdien helemaal nog geen snoek. Naarmate de middag vordert gaat de wind liggen. Geeft niet, ik ben gezien de omstandigheden tevreden met de plaats waar mijn visje nu hangt. Aan de overkant is de indian summer begonnen. Steeds meer warme herfstkleuren sieren de overkant van het plasje.


Indian Summer

De zon zakt. De gloedvolle warmte is nu wel weg. Ik ga wat extra kleding opzoeken. Er ligt genoeg achter in de auto. Ik overweeg zelfs de warmtelaarzen. Naarmate de middag naar een einde loopt, neemt de activiteit in het water toe. Vlakbij mijn dobber springt een vis helemaal uit het water. Het gaat snel. Ik kan niet zien wat het is.

Midden in het smalle plompenveldje voor mijn neus knabbelt een grote vis aan wat plantenresten. Moet een grote graskarper zijn. Even later lijkt het of hij mij gezien heeft. Met een traag wegdraaiende kolk gaat het beest er vandoor. Een flink eind uit de kant ploegt er ook een grote vis door de oppervlakte. Helemaal afgeleid door al die activiteit, merk ik misschien wel wat laat dat mijn dobber staat te stampen. Meteen uithalen.

Er pruttelt iets onder water. Geeft het redelijk snel op. Stuitert langs de oppervlakte naar de steiger. Ik kan een spichtig snoekbaarsje achter de kop pakken. Niet zeuren, het is toch altijd weer spannend als de dobber tot leven komt. Het is toch een mooie dag geweest. Die dikke bak komt er heus wel.

Thuis wordt het toch nog even opwindend. We zitten nog wat na te tafelen als ik iets voel kriebelen in mijn mouw. Aan de binnenkant van mijn pols is mijn huid dun en gevoelig. Ik kijk wat het kan zijn. Een klein zwart spinachtig beestje is de oorzaak van het gekriebel. Een teek. Toos heeft nog nooit een teek gezien. Dit is je kans. Ik plet het beest.  

ANDEREN LAZEN OOK

image description
Co Sielhorst stopt met wekelijkse column Total Fishing
Total Fishing Import -
image description
Megasnoek 166
Total Fishing Import -
image description
Megasnoek 165
Total Fishing Import -