Megasnoek 161
Door Co Sielhorst
Overal waar ik kom staat veel wier. Daar moet ik me aan aanpassen. Of pop-up om boven het pluizige groen te blijven, of op een andere manier boven het wier te blijven. Natuurlijk, een zeildobber. Ik kom ineens op het idee omdat er nog een volledig opgetuigde hengel in mijn rek staat, compleet met een flink groot zeil op de dobber.
Het is nog een exemplaar van de eerste studie maar die doet het prima. Zeilen geeft een heel groot voordeel; er kan een groot stuk water afgevist worden. Voor ieder water heb ik de windkant in gedachten in kaart gebracht.
Er waait zuidwesten wind op de geplande visdag. Dat is vooral goed nieuws voor de hondenplas. Ik kan hier in de steenhoek wegkruipen. Het ligt er bezaaid met grote bonken puin. Een paar laarzen is hier wel handig. Het lukt hier niet overal om met droge voeten een snoek te landen er ook weer terug te zetten zonder klotsende schoenen. Een bijkomend voordeel is dat er geen halve kilometer gesjouwd hoeft te worden.
Het strijdtoneel onder water ziet er ook heel goed uit. Ik weet vrij precies hoe het bodemverloop is rond deze stek. Op het stuk dat ik zeilend kan bestrijken staat op de eerste honderd meter niet meer dan vier meter water. Na die honderd meter wordt het vanuit deze plaats een stuk dieper.
De drie boompjes op de rechter oever zijn een mooie markering. Daar loopt de bodem vrij steil af naar acht meter. Wat verderop gaat het langzaam richting twintig meter. Dat wil niet zeggen dat daar niets te vangen is. Ik herinner me nog een zonnige winterse dag.
Puur om te kijken hoe ik dat zeilen kan perfectioneren probeer ik hoe snel en hoe ver ik kan komen met de nieuwe dyneema-lijn die ik opgespoeld heb. Dat gaat verschrikkelijk hard en héél snel. Binnen de kortste keren is mijn spoeltje leeggelopen. Hoe meer lijn er uit staat, hoe sneller het gaat.
Hard en strak
De tweehonderd meter drijvende lijn geven extra stuwkracht merk ik. Ik hoef nog net niet de verrekijker te pakken om te zien dat het zeil weggerukt wordt. Op vier meter diep wordt de vis gepakt. Er staat daar tweeëntwintig meter water.
Dan komt ook het eerste en enige probleem om de hoek kijken. De aanslag is strak en hard. Geen enkel probleem op deze grote afstand. De dril verloopt wat flauwtjes. De snoek komt eigenlijk mak als een lammetje meer naar de kant. Op een meter of dertig verandert dat plotseling. Het beest heeft eindelijk door dat er iets niet in orde is. Het is duidelijk een dikke dame.
Met een noodgang gaat ze er vandoor. Die eerste aanblik is altijd spannend. Voor het eerst aan de oppervlakte. Prachtige vis. De strijd loopt op een einde. Ik zet de slip wat vaster om uitvallen naar de betonblokken te voorkomen. Ik draai de slipmoer een paar slagen aan.
Ondanks de strak aangedraaide slipmoer blijft het spoeltje gewoon lijn afgeven. Ik moet met mijn hand bijremmen om problemen te voorkomen. De vis komt uiteindelijk wel op de kant maar het kost wel een paar zweetdruppeltjes ondanks de kou.
Daar valt het kwartje. De rekloze lijn zit strak om het spoeltje. Thuis bij kamertemperatuur opgespoeld. Door de kou krimpt het spoeltje. De lijn krimpt kennelijk niet. De massa lijn begint te slippen op het gekrompen spoeltje. De oplossing is even simpel als doeltreffend; een postelastiek op het spoeltje om de krimp op te vangen en alle problemen zijn opgelost. Er kan strak en hard gedrild worden.
De visdag komt eraan. Op de een of andere manier blijft de zaterdag toch aan me trekken. Ik kan op iedere willekeurige dag een visdag plannen. Toch blijft die traditionele vrije zaterdag iets te hebben. Ik ben natuurlijk vanaf de lagere school al iedere zaterdag aan de waterkant te vinden.
Het is een prachtige dag. Geweldige imposante wolkenluchten met daartussen grote blauwe gaten. Ik zet de spullen op hun plaats en laat de omgeving even op met inwerken. Niet lang hierna gaat het zeil aan de eerste trip beginnen.
Daar gaan de laatste twee zwaluwen. Ik zal hun vrolijk getwitter missen. Er komt ook een haastige boomvalk voorbij snellen. Die gaan ook naar het zuiden. Dit is weer de tijd voor de grote verhuizingen. Er komen met enige regelmaat nog vlinders voorbij. Drie soorten witjes en af en toe een atalanta. Prachtig rood zwart en een klein beetje wit. De atalanta vertrekt naar Noord-Afrika. In het voorjaar komen ze terug en leggen eitjes. Daar komen de vlinders uit die ieder najaar weer vertrekken.
Atalanta
De distelvlinder is ook een trekvlinder maar die heb ik dit jaar niet gezien. Een paar jaar geleden hebben we een geweldige invasie gehad. Zelfs bij mij in de straat vliegen ze voorbij van zuid naar noord. In een goed jaar komen ze zelfs tot in Scandinavië. Er vertrekt veel moois maar er komt ook veel moois voor in de plaats.
Neem de vele eendensoorten en andere watervogels. Sommige soorten lijken helemaal niet te vertrekken. Het roodborstje bijvoorbeeld. Onze roodborstjes vertrekken richting Spanje. De vogeltjes uit hoger gelegen streken komen er voor in de plaats.
De lucht betrekt. Het wordt inktzwart. Ik let even niet op. Waar is mijn zeiltje gebleven? Ik wacht niet af en draai meteen strak en geef een ram. Een kleutersnoekje heeft zich aan mijn aas vergrepen. Een spiering en een paar dikke dauwpieren. Ik heb wel eerder kleine snoekjes gevangen aan wormen. Misschien toch niet zo’n goed idee om die dauwpier naast een vis te hangen.
Net voor er een hevig noodweer losbarst heb ik het snoekje weer teruggezet. Ik voel narigheid opkomen. Het is helemaal niet warm. Toch zit ik te zweten. Daardoor krijg ik het even later vreselijk koud. Ik word wat trillerig en mijn benen worden loodzwaar. Er komt ook een lichte misselijkheid opzetten.
Ik wacht tot het droog is en ga inpakken. De nul is van het bord. Daar ben ik wel weer even blij mee. Met de grieperige verschijnselen ben ik helemaal niet blij. De volgende dag gaat het al weer stukken beter.