Megasnoek 155
Door Co Sielhorst
Het is een sombere week, maar er is toch wel wat moois te zien. Op kale plekjes steekt het klein hoefblad met parmantige gele bloempjes de kop op. Ik pak de bak met aasvisjes zonder op te letten. Ik grijp vol in de brandnetels. Ze zijn klein en onopvallend maar ze steken heel venijnig.
Parmantig gele boempjes.
Er is wel iets te doen aan de felle jeuk. Inwrijven met bladmoes van smalle weegbree. Even rondneuzen. Nee, staat hier niet. Waar is die nare jeuknetel eigenlijk goed voor? Ik kan maar één ding bedenken. Het is de waardplant van de atalanta. Dat wil zeggen dat de rupsen van deze prachtige rood-zwarte brandnetels als voedsel nodig hebben. De vlinder kiest de plant uit waar zij haar eitjes legt. De meest nare planten zijn nodig voor het voortbestaan van vlindersoorten. Distel, ook zo’n lekkertje. Zonder distel geen distelvlinders meer.
Ik ga verder waar ik vorige week gebleven ben. Zelfs de dobber staat op precies dezelfde vierkante meter als laatste keer. Ik ben nog even bang dat de drabbige laag op het water een probleem gaat geven. De wind veegt het prutlaagje rechts van me de hoek in.
Waar ik even bang voor ben gebeurt niet. De lijn zakt keurig door het smoezelige goedje en wordt niet meegesleept. Er komt geen einde aan de stroom die door de wind mijn kant opgeduwd wordt. Het is een verschijnsel dat zich op voedselrijk, niet al te diep water voordoet. Door de zachte temperatuur begint het afgezonken bovenste laagje plantaardig afval op de bodem te gisten.
Door gasvorming komen vlokken naar de oppervlakte. Staat de zon dan ook nog hoog aan de hemel, dan komt er op sommige wateren een dikke koek van die vlokken aan de oppervlakte. Soms zo erg dat er helemaal niet meer te vissen valt. Na een paar lastige dagen verdwijnt de prutlaag vanzelf. Het is onderdeel van een verteringsproces. Het materiaal is nu zover afgebroken dat het weer zinkt en als plantenvoeding beschikbaar komt.
Ik zit al een paar uur voor me uit te kijken. Een paar futen zorgen voor wat afleiding. Een tweede paar wordt furieus weggejaagd. Samen knokken ze de indringers de tent uit. Dit is duidelijk hun territorium. Mooi gezicht die boeggolven. Dicht onder de oppervlakte is goed te zien hoe snel ze bewegen onder water. Ze vliegen beter onder water dan erboven.
Om niet op te vallen houden ze zich soms zo klein dat alleen hun koppie boven water steekt. Ze moeten wel alle lucht uit hun longen persen om deze diepgang even vol te kunnen houden.
Dit zijn duidelijk voorjaarstekenen. Eenden hebben ook al meer dan gemiddelde belangstelling voor elkaar.
Dat geeft te denken. Zit ik hier voor joker misschien? Het is meer een vaststelling dan een vraag. Vorige keer heb ik veel beweging gezien langs de ondiepe oevers. Nog wél een paar snoeken gevangen. Ik denk dat de watertemperatuur te ver opgelopen is in de afgelopen dagen.
De fase is aangebroken waarin snoeken tijdelijk geen belangstelling meer hebben voor voedsel, maar meer voor elkaar.
Het begint te spetteren. Camera droogleggen. Paraplu opzetten. Ik doe het zonder de overtuiging dat ik hier nog lang blijf zitten. De tijd verstrijkt zonder teken van leven. Mijn dobber staat nog steeds roerloos op de zelfde plaats. Het gaat steeds harder regenen. De brug. Ja, natuurlijk proberen. Het is een lastig worpje, kost dus een aasvis. Geeft niet. Even later staat mijn dobber is het duistere hol onder de brug. Misschien dat er een lichtschuwe snoekbaars te vangen is.
Het nieuwe idee geeft weer een vleugje vertrouwen. Dit hou ik nog wel even vol. Zelfs de donkere, onheilspellende band bewolking krijgt me nu niet meer weg. Dat blijkt een iets te dappere gedachte. Boeren hebben iets met regen. Zodra het na een droge periode flink gaat regenen, gaat de mestkar rijden. Door de draaiende wind ben ik precies in de baan terecht gekomen van een verzengende stankgolf. Door regelmatig verblijf in de polder ben ik redelijk wat gewend, maar dit is niet vol te houden. Mijn ogen tranen ervan. Ik ga bijna over mijn nek.
Het miezert alleen nog een beetje. Tijd om te vluchten. Ik neem de toeristische route. Door de polder dus. Wat een bedrijvigheid. Alle kapot gewaaide bossen zijn gekapt. Muren van stammen, allemaal kort gezaagd. Hanteerbaar gemaakt voor vervoer. Ook alle knotwilgen die ik onderweg tegenkom zijn van hun pruik ontdaan. Ziet er nu wat dommig kaal uit, maar als het niet gebeurt worden ze heel kwetsbaar voor stormschade. De meeste knotten zijn bedekt door allerlei soorten wollig mos. Het is een plaatje waard.
Het is nu droog. Ik neem de moeite om even door een mooi stukje natuur te struinen. Ze staan er weer, net als vorig jaar. Krulhaarkelkzwammen. Van een kenner weet ik dat ze hier samen staan met de sterk gelijkende rode kelkzwam. Vrij zeldzaam verschijnsel. Het is een bekervormige paddenstoel met een bleke buitenkant. De binnenkant is vermiljoenrood. Ik vind dat zo´n mooi woord. Misschien omdat er miljoen in voorkomt, maar zeker ook omdat ik onwillekeurig aan grote schilders uit de gouden eeuw moet denken.
Verderop kom ik bij het water waar ik even rond wil neuzen. Een strook lisdodden, of rietsigaren staat op het punt om plaats te maken voor de volgende generatie. Grote vlokken met zaden gaan verwaaien. Overal hangen grote plukken pluizen. Voor veel soorten vogeltjes een feest. Ze kunnen hun nest bekleden met dit pluizige materiaal. Een stukje natuurbeleving maakt de dag toch nog de moeite waard.
Rietsigaren.
Na het avondmaal zit ik op de bank. Een glas wijn en een oude krant. Gewoon nog niet in de bak gegooid. Er staat een plaatje op de eerste pagina. Een marinier die probeert om in een bootje te klimmen. Even lezen. Het gaat over een oefening. Mariniers springen met een parachute boven een water. Het Eiland van Maurik. Natuurlijk herken ik dat. Ze hebben weinig tijd om zich in het bootje te wurmen omdat het water nog maar vijf graden is.
Dat is het, ik moet naar groter en dieper water toe. Daar is het zeker nog koud genoeg om kans te maken op snoek. Terwijl ik op plannen zit te broeden besnuffel ik een flauwe strontlucht. De stank zit nog in mijn kleren. Daar moet ik snel even wat aan doen…