Megasnoek 154
Door Co Sielhorst
De ontgansde weilanden lopen langzaam weer vol. De sneeuwgrens heeft zich teruggetrokken, dus de ganzen weten de polder weer te vinden. Hoe kom ik nou ineens weer in de polder terecht? Dia’s, daar komt het door.
Ik heb me in de laatste visloze periode voorgenomen om mijn diacollectie door te gaan spitten. Nu ben ik zover gekomen. Vroeger vond ik de vis belangrijk, niet de visser. Vandaar dat ik bakken met plaatjes tegenkom van vissen met onthoofd vissertje erachter. Kan allemaal weg. Heeft niemand iets aan. Ook platen waarop ik als een bang konijn in de koplampen zit te kijken. Er is ook een soort inflatie in de visserij geslopen. De vissen die nu nog op de plaat komen, moeten steeds groter zijn of spannende details onthullen.
Strak snoeiend heb ik zomaar twee emmers zinloze plaatjes verzameld. Stekken die allang geen stek meer zijn. Ik ben zoals vrijwel iedereen op cultuurwater begonnen. Daar zit nog wel wat nostalgie tussen.
Ik zit zomaar weg te dromen bij plaatjes waar ik nog wél iets mee kan. Ja hoor, daar is het wak weer. De zwaarste als laatste. Wat me daarbij opvalt, is dat er helemaal geen ijs meer ligt. Ik laat me toch weer voor de gek houden. Het blijft trekken.
De zwaarste als laatste…
Is het dan ineens gedaan met mijn belangstelling voor de vier plassen? Nee, zeker niet. Ik ben nu alleen maar een beetje stuurloos. Besef ook dat de snel stijgende temperatuur invloed gaat krijgen. Tortelduiven tuimelen over elkaar. Merels zingen al rond de schemering.
Tel dag- en nachttemperatuur op en deel door twee. Komt daar iets uit tussen acht en tien, dan is het voorlopig gedaan met de doodaasvisserij. Op ondiep water komt dat moment veel sneller dan op diep water. Dat is de reden om het riviertje nog een keer op te zoeken nu het nog zinvol is.
Het is zondag. Plus tien graden. Ik zet de auto langs het wandelpad. Kijk eerst even rond. Er loopt een mooi stroompje uit de waterzuivering. Daar ga ik strak tegenaan zitten. Ondanks het zachte weer doe ik toch het warmtepak aan. Ook de zware winterlaarzen gaan aan. Uit ervaring weet ik dat rond de tien graden warmtelaarzen nog best lekker zitten. Dan gaat de handel naar de waterkant.
Ik vis met één hengel. Wil nooit meer meemaken dat er twee aanbeten tegelijk komen zoals een paar jaar geleden. Midden in een harde dril stuitert de waker tegen mijn tweede hengel. ‘Door de lijn gezwommen,’ is mijn eerste gedachte. Ik kijk goed en zie duidelijk dat de lijnen elkaar nooit kunnen raken. Terwijl ik de eerste vis afdril, moet ik diep slikken van de tweede vis voorkomen.
Ik haal hard uit en leg de hengel terug op de steunen. Twee vissen tegelijk is helemaal niet leuk. De eerste vis gaat tekeer als een idioot. Eenmaal in het net, gris ik de tweede hengel van de steunen. Jammer dat. Die heeft zich van de dreg ontdaan.
Ik gebruik de lange penhengel weer. Die ligt gewoon op het dode riet, naast het net. Ik mis iets. De sfeer, de rust die hier altijd heerst. Het is druk. Veel wandelaars. Bijna allemaal kijken ze op een kaart. Zeker nationale wandeldag vandaag.
Binnen een half uur heb ik al tien keer uit moeten leggen wat ik doe, hoe ik het doe, of ze bijten en of ik ze opeet. Ik leg uit dat een ruiter zijn paard ook niet op eet. Misschien als het vanzelf dood neerstort, eerder zeker niet. God, wat ben ik dit zat. Wegwezen! Ik wil best af en toe een soort ambassadeur spelen en geduldig iets uitleggen, maar dit is om gek van te worden.
Ik probeer te bedenken waar ik zo snel naar toe wil gaan. Het fort misschien? Het is net zo ver. Ik hou al mijn warme kleren aan. Gewoon met de ramen open rijden. Alleen de warmtelaarzen even uit. Die zijn zo lomp dat ik er alle pedalen tegelijk mee intrap.
Aan het fort zie ik ook mensen met kaarten. Enigszins verdwaald staan ze op een kruising van paden rond te kijken. Valt ook niet mee, lopen zonder tomtom. Ik heb nog een paar uurtjes voor het donker wordt. Dit is een heel andere stek dan de karperstek van laatste najaar. Hier stroomt het water door naar het gemaal. Ik weet dat hier de baggeroperatie van afgelopen zomer ook doorheen geweest is.
Ik prik even een klein pennetje in de floatconnector. Een paar worpjes leren me al snel dat hier nu zomaar twee meter water staat. Schitterend, rietkraag, plompenbed en een mooie geul door het midden. De omstandigheden zijn perfect. Zeker nu er een waterig zonnetje doorbreekt. Het is hier volkomen windstil. Langs het afgestorven plompenveld is iets rond aan het wroeten. Lijkt me karper. Niet zo vreemd met dit weer. Er is ook wat kleine vis actief. Hier en daar spettert klein grut door de oppervlakte. Baarsjes jagen op vetjes. Ze jagen nu waaiers kleine visjes voor zich uit.
Ik doe wat ik al een tijdje van plan ben: ik knoop een enkele haak aan een heel soepel staaldraadje, een Drennan super specialist maatje twee. Ik overweeg nog even een elastiekje om de staart van het visje, of gewoon de haak door het staartje prikken. Met de aasvis onder de haak aan elastiek is superveilig voor snoek. Het enige nadeel is dat ik dan vrijwel alle snoekbaarzen ga missen en daar heb ik eigenlijk helemaal geen zin in. Ik verlang inmiddels hevig naar een vis.
Ik krab een paar schubjes weg van het staartje en prik de haak luchtig onder de huid van een ruisvoorntje. Niet te woest gooien. Meter of twintig uit de kant is meer dan genoeg. Ik zet mijn stoel wat vlakker en ga gewoon zitten genieten. Helemaal weg van de wereld. Daar is vissen voor bedoeld.
Geen idee hoeveel tijd er nu verstreken is. Er tikt duidelijk een ring weg rond mijn dobber. Ik ben één en al aandacht. Heb de hengel al uit het riet gevist. Nóg een kring. De dobber kruipt over het water. Ik reageer meteen. Heerlijk, die lange stok kromtrekken. Zwaar stampen, ik denk aan snoekbaars. Ik voer de druk op om de vis aan de oppervlakte te krijgen. Nee, snoek. Geen wereldwonder maar ik ben zo blij als een kind.
Blij als een kind.
Niet veel later is het weer raak. Een tweede hard knokkende tachtiger. Allebei perfect gehaakt.