Megasnoek 150
Door Co Sielhorst
Korte rit. Water gekozen, niet al te ver rijden. Voeren is een fluitje van een cent. Ik ga voor dikke bonken makreel. Heeft in het verleden al prima gescoord. Zelfs in de tijd dat voeren met dood aas nog helemaal nog niet gebruikelijk is.
De uiterwaardenplas is het eerste bewijs voor deze geslaagde aanpak. Na een week voeren, om de dag, stommel ik met een afgedankte fietskar richting mijn stek. Misschien wel een kilometer zeulen tussen de przewaski paarden door. Nieuwsgierig, ietsje drammerig, dringt een hengst zich tussen mij en de kudde merries. Prachtige ervaring. Het beest komt met zijn kop tegen me aanleunen.
Er ontstaat een soort verstandhouding. Niet veel later legt het peerd zijn kop op mijn schouder. Ik rag hem over zijn neus. Prima zet. Het beest lijkt wel gehypnotiseerd. Staat met zijn ogen dicht te slapen. Ik kan er niet lang van genieten. Mijn dobber schokt en schuift langzaam weg. “Sorry peerd, ik heb even een klusje.”
De lijn loopt strak. Ik hak ertegenin. Massief contact. Even later schuift er een dikke bak over het koord. Vierentwintig pond. Het is een opvallende vis. Een ronde vlek ter grootte van een kwartje op haar kieuwdeksel. Tekening is ook heel opvallend. Vlekken die lijken op steenstort van grove kiezel. Ik laat de vis zo snel mogelijk los. Terwijl ik het net openvouw zie ik bonken in haar buik. Dat zijn de brokken voorn en brasem die ik de afgelopen week gevoerd heb. Voeren kan dus ook in bonken. Waaruit die bonken bestaan maakt niet zo heel veel uit.
Ik ga weer voor dezelfde plek. Voer weer een pond visbonken. Nu met makreelbonken ertussen. Het duurt niet erg lang. Exact dezelfde aanbeet. Dobber zakt weg in dezelfde richting. De knokpartij die volgt heeft hetzelfde verloop. Ik voel dat het weer een zware vis is. Mijn mond valt open van verbazing.
Het is dezelfde vis die ik even eerder weer heb laten zwemmen. Kwartje op haar kieuwdeksel. Bonken in haar buik. Lengte exact hetzelfde. Ik ben natuurlijk heel nieuwsgierig naar haar gewicht. Het volle pond is erbij gekomen. Vijfentwintig pond. Beter bewijs is er niet. Het beest heeft alles opgevreten dat ik bijgevoerd heb.
Hier kan ik iets mee. Ik voer gewoon weer een pond visbonken bij. Ik ben niet eens verbaasd dat de dobber vrij snel alweer wegschuift. Het wordt een afgematte dril. Zware vis. Vlak voor de kant lost de haak. Ik ben tot op de dag van vandaag van overtuigd dat het kwartje weer gevallen is. Bijna zeker nu op zesentwintig pond.
Ik vraag me nu dus af of ik nu steeds dezelfde snoek vet heb lopen mesten. Ik besluit om mijn visbonken veel meer te gaan spreiden. Hierna volgen er dagen met meerdere meters op een dag. Een keer krijg ik er zelfs twee aanbeten tegelijkertijd.
Reden genoeg om op de bosplas te beginnen met verspreid voeren. Vóór de winter problemen op gaat leveren kan ik misschien nog één poging ondernemen om een dikke vis te vangen. Zelf vangen van aasvis lijkt me niet nodig. Ik maak een prima deal met de visboer. Kilo’s, dat is wat ik nodig heb. Ik loop het bospad weer af naar de stek die ik al uitvoerig bekeken heb. Aan de overkant zie ik een witte vlek. Die heb ik een paar dagen geleden nog niet gezien.
Ik maak een digitaal plaatje, uiterste zoomstand. Pas als ik het plaatje bekijk en weer maximaal inzoom zie ik duidelijk een man achter een rodpod zitten. Karpervisser, ik herken hem zelfs. Waar maak ik me nou druk om? Hij zit zomaar een kilometer van me af.
Toch voer ik vanachter de struiken.
Ik ga niet langs het strakke pad terug naar de auto. Nu heb ik het zoekplaatje van gele trilzwammetjes op mijn netvlies staan. Nooit eerder gezien. Nu blijkt dat ze overal op dode takken staan. Er zijn volgens mijn paddenstoelengids meer dan duizend soorten van deze compostmakers te vinden in ons land.
Thuisgekomen kijk ik op vraag en aanbod en zie het enorme aantal reacties op de levend aas-discussie. Ik vind al heel lang dat vissen en ethiek moeilijk samengaan. Toch wil ik niet de discussie uit de weg gaan. Het is alleen zo jammer dat degene die er niets van weet en de grootste bek heeft, het bijna altijd wint. Ik heb ook nog steeds geen vrede met het besluit om het vissen met levend aas te verbieden. Ik durf zelfs te stellen dat het vangen van een snoek aan levend aas het leven van een tweede vis op die zelfde dag redt. Die gevangen snoek heeft de rest van de dag echt geen trek meer. Per saldo één vis gered dus.
De bekende taferelen, telescoophengels, plastic dobbers. Niet zelden met een aanhangertje om de buit in te vervoeren. Onguur volk dat alle gevangen roofvissen meeneemt. Dit is de enige prettige bijwerking van dit verbod, maar hier zal het vast niet om te doen geweest zijn. Waar hebben we het hier eigenlijk over, het tijdstip van overlijden. Is het een dode aasvis zo veel prettiger vergaan voor hij op de viskraam komt te liggen dan, kan ik me niets bij voorstellen.
Op de viskraam…
Zonder gewetensbezwaren gaat mijn dode aasvis te water. Diep in winterse omstandigheden is al dat gezwem alleen maar lastig. Naar mijn idee is een stilliggende prooi veel aantrekkelijker voor een roofvis. Langs een serie van ervaringen met levend aas is bij mij langzaam maar zeker het idee ontstaan dat een aasvis die niet kan ontsnappen een héél aantrekkelijke prooi is. Een levende baars met een bonk lood onder zijn kont is zelfs op de Lek een héél aantrekkelijk aas gebleken. Dikke meters sleuren mijn hengel bijna uit de steunen.
Mijn bonk makreel gaat te water. Ik heb de diepte redelijk ingeschat. De dobber gaat wat wankel schuin staan. Iets meer spanning op de lijn, een slag of wat aan de slinger en het ziet er strak en scherp uit. Het duurt niet eens zo heel lang voor ik dobber zie schokken. Veelbelovend. Hoe minder capriolen, hoe groter de snoek, is mijn ervaring. Vol verwachting draai ik langzaam de lijn strak. Zoveel mogelijk in het zelfde tempo waarmee de dobber traag tegen het flauwe kabbeltje in wegzakt.
Met kloppend hart probeer ik het moment van contact te bepalen. Een muur van weerstand. Even later een gierende sprint van een tiental meters. Deze stunt herhaalt de vis nog een keer of drie. De vijftien voeter geeft natuurlijk een iets vertekend beeld van de realiteit. Maakt me niet zoveel uit. Er ligt een mooie meter in mijn net.
Mooie meter.