Megasnoek 143
door Co Sielhorst
15 december 2007.
Eerst even orde op zaken stellen. Ik heb mijn uiterste best gedaan om de juiste naam bij de vlinders te vinden die ik in mijn vakantie gezien heb. Dat geraniumblauwtje is helemaal fout. Komt wel voor op het eiland maar de beesten die ik gezien heb kan ik niet thuisbrengen
Kars Veling, vlinderkenner, die heel goed thuis is in Europese soorten is er snel uit. Hij werkt niet voor niets bij de Vlinderstichting. Ik heb plaatjes van een Canarisch blauwtje, komt alleen op de eilanden voor. Het vlindertje van vorige week is een Amethist blauwtje, komt ook in Afrika voor.
Tenslotte heb ik nog plaatjes kunnen maken van een Monarch vlinder. Een soort die in de zomer verblijft in Canada of Noord Amerika en in de winter naar Mexico afzakt. Sinds 1880 is de soort ook op de Canarische eilanden neergestreken en blijft gewoon zomer en winter hier.
....kerstkaart….
Alles staat weer op de juiste plaats. Vlinders zijn op naam gebracht, koffers staat weer op zolder. Tijd voor een frisse neus. Een rondje langs polders en rivieren maakt snel duidelijk dat door het hoge water de uiterwaarden wel eens onder water kunnen staan. Polders die stil staan en in de luwte liggen zullen ook snel dicht vriezen.
De volgende dag staat er een smerige harde wind en de temperatuur komt nog maar nauwelijks boven het vriespunt. De nachten worden ook kouder. De donkere karperplannen gaan de vriezer in.
Ik kies mijn moment later in de week. Een zonovergoten dag met weinig wind. Het wordt een rivierplas. Nog even op de site van rijkswaterstaat kijken voor de waterstanden. Neergaande lijn. Moet kunnen denk ik.
Half uur rijden, ik pak nog een verkeerde afslag maar ik heb een redelijk goed kompas in mijn hoofd. Mijn gevoel klopt. Daar doemt ineens een hoge rivierdijk op. Ik sta ineens in een oneindige wonderwitte wereld. Alsof ik zomaar een kerstkaart binnenstap.
Het ziet er schitterend uit maar hier word in toch wat nerveus van. Ik moet nog en stukje stroomafwaarts voor ik bij de plas ben. Van ver af zie ik mijn angst werkelijkheid worden. Het hoge water op de rivier is dan wel weg maar de omringende weilanden staan nog onder water. Het ijs dat erop ligt is ingestort en verbrokkeld. In ieder geval geen betrouwbare weg om over te steken naar de oever van de plas. Duidelijke zaak, dit feest gaat niet door dus.
Ik ken nóg een plas in de buurt. Die ligt hoger en dichter bij de dijk. Staat het water hier wat hoger dan hoef ik alleen maar wat hoger op de dijk te gaan zitten. Vol goede moed snel er naartoe.
Hier wacht de volgende teleurstelling. Het water staat inderdaad iets hoger, maar het heeft kennelijk helemaal beschut gelegen tegen de oosten wind van afgelopen nacht. Er heeft zich een brede rand ijs gevormd langs de oever. Ingooien zal wel gaan maar ik durf er niet van uit te gaan dat ik een gehaakte vis door de ijsrand heen kan drillen. Hier krijg ik het benauwd van.
Wat moet ik nu? Ik kan me uit een ver verleden een soortgelijke situatie herinneren. Ik ben toen voor de uitstroom van een gemaal aan de Linge terecht gekomen en heb er goddelijke avonturen meegemaakt. De kers op de taart was toen een zware dame van achtentwintig pond. In de jaren hierna heeft de stek nooit meer iets leuks opgeleverd. Toch stap ik met dit water in gedachten weer in de auto.
Onderweg zie ik steeds weer dat er onder bruggen en op kruisingen geen ijs ligt. Er passeren redelijk wat slootjes. Ik rij bewust de polderweggetjes af. Met een kunstaashengeltje was ik allang aan het vissen geweest. Ieder duikertje, ieder bruggetje is een potentiële stek, maar niet voor het materiaal dat ik nu bij me heb.
Het moet allemaal iets grootschaliger anders durf ik me er niet te vertonen met mijn gigantische landingsnet. Armen van éénmetertwintig, spanwijdte tussen de armen éénveertig. Met een enkele haal trek ik het hele slotje leeg.
Mijn hersenen malen op volle toeren. Ik ben op de heenweg langs een water gekomen met meterpotentie. Vanachter de penhengel heb ik er vorig jaar een fraaie paaiende dame langs zien schuiven. Dat is dus nog niet zo heel lang geleden. Er loopt een goed begaanbaar weggetje langs.
Een kwartier later laat ik de auto de berm inrollen. Een handvol waterhoentjes loopt vlak bij de auto in het gras te scharrelen, nerveus hippend met hun witte staart houden ze mij in de gaten. Ik wil er een plaatje van maken. De vogeltjes zijn anders erg schuw, vanuit de auto moet dat lukken. Ik ben bang dat het door de vuile ruit niet gaat lukken. Laat het raam zakken en de hele club gaat er vandoor. Dat is ze een stap te ver.
Vanuit een gemaal waaiert een vriendelijk stroompje over het water uit. Er is een flink stuk ijsvrij. Er staat een paar meter water voor het gemaal. Het is de diepste plek van het water dus de logica zegt dat het hier moet gebeuren. Ook de grote troep meerkoeten stoort zich aan mij en gaat er vandoor. Een half uur later komen ze in marsorde weer aanstappen. De dapperste voorop. De rest volgt.
Er is een punt waarop ze het dichtst bij mij zijn. Dit punt benaderen ze schoorvoetend. Eenmaal voorbij dit punt stormen ze half lopend, half vliegend naar het open water. Het geeft een hoop herrie op mijn stek. Er is tegenwoordig één ding waar ik géén hekel aan heb. Dat is herrie op mijn stek. Reikhalzend zit ik dus uit te kijken naar een aanbeet in de verstommende echo van het vogelkabaal. Ik laat me zelfs overhalen om te gaan zoeken.
....in marsorde…..
Snoeken is zoeken zegt een oude volkswijsheid. Ik kan daar niet zoveel mee, maar ik probeer het toch. Ik peuter wat langs een muur, gooi een keer onder een brug, dartel wat voor een stuwtje, klooi ook nog even achter het stuwtje. Merk dan dat de zon wegzakt terwijl de maan, melkwit, al hoog aan de hemel staat. Wat een prachtige dag.