Megasnoek 131
Door Co Sielhorst
6 januari 2007.
Het voeren wordt een decadente vertoning. Ik kom langzaam de brug oprijden. Draai mijn raampje naar beneden. Graai een keer in de voerbak. Steek mijn arm naar buiten en laat onder het rijden de brokken vallen. Een echte drive-in stek dus.
Het waait iedere dag stevig. Ook iedere dag wel wat regen. De temperatuur is perfect. Ik hoor iedereen over bloemen die er anders nog lang niet zijn. Daar geloof ik niet zo in. In andere jaren proberen diverse planten ook wel wat bloemen te produceren. Alleen maakt de vorst er korte metten mee. En dat hebben we dit jaar nog niet meegemaakt. Een grappig Betuws spektakel is het fruit dat in veel boomgaarden nog aan de bomen hangt. Diverse appelbomen zijn allang hun blad kwijt maar hangen nog vól met hapsap. Er valt niets meer mee te beginnen. Plukken, vervoeren en opslaan voor een rit naar de veiling kan allang niet meer. Dat gebeurt alleen als fruit nog niet rijp is. Dan kan het tegen een stootje. Verder afrijpen gebeurt in een koelhuis.
Vol met hapsap
De appels die hier zijn blijven hangen hebben tot het uiterste kunnen rijpen. Tot op het laatste moment hebben de fruitbomen er alle energie in gepompt. Wat een genot. Het sap loopt mijn mouwen in. Iedere keer als ik mijn arm uitsteek en weer een mooie blozende appel te plukken roffelen er tientallen naar beneden. Het afstotingsproces is begonnen. Tussen tak en steeltje vormt zich een soort kurklaagje. Bij de minste aanraking rollen de appels nu van de boom.
Ik vervolg mijn expeditie. Langs een smal slootje loop ik terug naar de ingang van het paradijs. Verderop staat een reiger in het water te turen. Hij ziet me kennelijk niet. Alle aandacht is bij het slootje. Er staat hooguit twintig centimeter water. Dan stoot de speer toe. Een bruin slank visje met donkere lengtestrepen kronkelt om de snavel van zijn moordenaar. Héé, dat is een rode-lijst soort hoor! De bouw van de Betuwe lijn is stilgelegd omdat er grote modderkruipers in de knel dreigden te komen. Hier loopt een reiger ze gewoon op te vreten.
Verderop lopen opvallend veel van zijn soortgenoten in een weiland te struinen. Zijn er al weer kikkers actief? Ik kan het van hieraf niet zien. Ik spring in de auto. Een andere weg terug, gewoon voor de afwisseling. Ik kom langs een soort hobbyboertje. Achter op het erf staat een hoge paal met een platte ronde constructie erop. Vorig jaar heeft een ooievaarechtpaar er met succes gebroed. Nu zijn er maar liefst vier van die grote beesten aan het stuntvliegen in de harde wind. Inzet is duidelijk het nest. Ik kijk het even aan. De vogels storen zich niet aan mij. Tenslotte strijken er twee op het nest neer. Luid klepperend begint de hofmakerij. Geïntimideerd druipen de nadere twee vogels af. Ik denk dat ik al weet waar ze terecht komen als ze ook dezelfde bedoelingen hebben.
Zaterdag is net als iedere andere dag nat maar niet koud. Het water is bruin en stroomt hard. Gelukkig staat het niet al te laag. Jaren geleden heb ik de reigers er middenin zien staan. Hoe de vissen dat overleefd hebben is me een volkomen raadsel, vooral omdat het toen ook nog is gaan vriezen.
Met de stroom valt het wel mee. Ik kan mijn loodjes wat naar elkaar toe schuiven. Er is gewoon iets meer nodig om te ankeren en mijn aas stil te houden. Eerst probeer ik zo strak mogelijk langs de peilers te vissen. Omdat ik het idee heb dat die vissen proberen om enigszins in de luwte van obstakels te blijven. Misschien moet ik zelfs wel aan de andere kant gaan zitten om nóg meer van de luwte te profiteren. Nee, eerst op de plek waar ik gevoerd heb.
Wat verder uit de oever gaat niet. Mijn aas gaat slepen. De haak krabt over de grond. Dat levert hier altijd problemen op. Loodverdeling nog wat aanpassen. Méér op één kluitje. Een lang stuk van tachtig centimeter boven de haak geeft de vis bewegingsvrijheid. Zoveel vrijheid kan betekenen dat een aanbeet wel hard en onverwacht gaat komen. Ik kruip wat dichter naar de waterkant om de lijn goed in de stroom boven de dobber te kunnen houden. In deze positie is iedere beweging van mijn kant een irritante beweging van het pennetje. Bij een hoestbui staat het rode puntje woest te stampen.
Na een paar minuten heb ik mijn houding gevonden op het schuine kantje. Ik zit ontspannen en tegelijkertijd gespannen. Moet ik net als vorige week weer aftasten en niet te snel aanslaan? Een half uur later is er nog steeds niets gebeurd. Na wat peuteren, verder onder de brug, ontdek ik dat er geen vissen in de luwte liggen. Deze inschatting is dus fout. Ik kijk nog eens goed naar de brug. Schat dan in hoever mijn arm vanuit het autoraampje over de leuning reikt. Dan is het niet zo moeilijk om in te schatten dat de brokken in geen geval onder de brug terecht kunnen komen. Ik neem de proef op de som. Zoek even naar een goed evenwicht om weer in een andere richting te kunnen vissen. Ik kom op ruwweg twee meter van de brug, zie daar de brokken uit de rijdende auto in het water vallen.
Het pennetje staat nog niet of er is al een teken van leven. De stroom heeft hier veel meer invloed. De stroom is ook niet constant gelijk. Kleine plantenrommeltjes maken het leven tamelijk moeilijk. Ieder sprietje drukt het pennetje weg. Eindelijk staat de handel er een poosje stabiel bij. Plotseling knalt de lijn strak. Ik kan de reflex niet onderdrukken. Gewoon wachten tot de lijn strak loopt is veel verstandiger, maar verstand werkt even niet. Die vissen pakken hier een aasje op zoals ik vorige zomer al een keer heb gezien. Voorzichtig tussen de lippen oppakken, pas in tweede instantie verdwijnt het dieper die bek in. Ik moet hier duidelijk iets anders verzinnen.
Stroomt hard