Megasnoek 125
door Co Sielhorst
25 november 2006.
Er is geen ontkomen aan. Arie heeft de afgelopen week al een paar mooie karpers gevangen. Echte riviervissen. Hij heeft een verrassende stek gevonden. Steeds binnen een paar minuten een kromme stok. Ik móet beslist een keer komen.
Leuke afwisseling, ik doe het. Het weer is niet best. Met regelmaat klettert de regen op de plu. Al snel zien we de eerste tekenen van leven. Krabben, zegt Arie. Ja hoor. Hij beurt het eerste klauwende gedrocht uit het water. De snelle eerste aanbeet blijft uit. Misschien toch iets te koud geweest de afgelopen nachten. De krabbenplaag lijkt niet door te zetten. Een roofvis zwiept een waaier visjes omhoog. Moet ie niet te vaak doen. Het gebeurt nog een keer. Arie gaat de snoekhengel optuigen. Een klein baarsje wordt gepakt zodra het visje naar beneden dwarrelt. Ik graai de hengel uit het gras. Een grote kannibaal heeft zijn kleine soortgenoot te grazen genomen. Snelle aanslag, mooi gehaakt.
De krabben komen goed op gang. Tegelijkertijd beuren we de plaaggeesten soms uit het water. En aasje kan geen moment door een vis opgepakt worden. Ik kijk in mijn tas. Ja, de bak met brokken heb ik bij me. Ik probeer het. Wat me meteen opvalt, is dat de aanbeten weg vallen. Arie blijft krabben zeulen. Hij heeft ook iets anders in zijn tas. Amandelen. Daar heb ik me de armen mee uit de kom gevist.
Een echte aanbeet op de brokken. Een stevige kolblei. Even later nóg een. Arie houdt stug vol. Na een poosje knabbelen worden de amandelen helemaal weggevreten. De enkele aanbeet die ik nog van de krabben krijg is goed te herkennen. Ik trek mijn pen gewoon van zijn plaats. Voel de weerstand die meestal snel weer weg is. Het lukt niet altijd. We beuren die dag misschien wel vijftig krabben uit het water. Tegen de schemer krijg ik eindelijk een mooie doortastende aanbeet. Ik tik vast op iets groots. Na een harde sjor ben ik het contact krijt. Waar mijn lijn uit het water flitst dwarrelt een grote schub naar de bodem. Die karpers zijn er dus wel degelijk. Dan lijkt het bij Arie prijs. Het blijkt een grote zwarte brasem die best lekker tekeer gaat.
Zaterdag gaan de tandjes er weer in. Het gaat tekeer als een dolle. Dreigende leistenen wolkenmassa’s worden over het rivierenland gejaagd. De wind huilt door de takken. Er is al veel dood hout uitgeschud. Ik ga bewust niet onder de bomen zitten. Onder aan de steile oever ligt een brede strook zand. Mooi beschut voor het grove geweld. Toch moet ik goed oppassen. Mijn fototas wankelt. Stoel ook niet opzetten zolang ik er niet meteen op kan zitten. Paraplu zet ik niet op, blijft nooit heel. De wind staat machtig mooi om te zeilen. Eerst dat zeil te water dus. Dan ga ik kijken of ik nog iets wijzer kan worden. Met een flink brok lood ga ik naar de hoek waar ik uitzicht heb over de enorme plas. In de hoek heb ik op zeven meter water gevist. Hier verwacht ik veel dieper water. De dobber blijft plat liggen. Het is hier ondieper. Verrassend. De zeildobber is ook al aardig op weg naar de plek waar ik sta te peilen. Die vis bungelt op vier meter. Hij gaat er vlot overheen. Niet écht ondiep dus. De superstek met mooie structuur ga ik vandaag niet vinden denk ik.
Ik ga terug naar mijn spullen. Het zeil vordert. Dan gebeurt er iets onverwachts. In plaats van de baai uit met de wind mee te koersen gaat de zeildobber tegen de wind in. Terwijl er witte schuimkoppen van de golven zwiepen. De plas ligt in het verlengde van de windrichting. Door de opstuwing van het water is duidelijk een flinke onderstroom ontstaan. Het brasempje vangt meer druk op van de onderstroom dan er door de harde wind op het zeiltje staat. Interessante beweging. Vanuit de baai zwaait de vis tegen de wind in de plas op. Volgt daarbij precies de ronding van de oever.
De dreiging van de zware luchten is een heel poosje aan me voorbij gegaan. Nu ontkom ik er niet langer aan. Het begint te spetteren. Ik zet me schrap om de plu open te krijgen. Bepaal even hoe de punt moet staan. Dan kleun ik even de losse stang een flink eind de grond in met een grote steen. Dan prik ik de paraplu er op. Nog even de scheerlijn aan een stronk. Dan durf ik pas rustig te gaan zitten. Het stormt nu. De wind draait een kwartslag. De gevlochten lijn wordt gewoon uit het water gerukt. De weide bocht boven water wordt steeds groter. Die top moet omlaag. Het waait nu zo hard dat zelfs de andere dobber meegetrokken wordt. Het zeil gaat nu de baai in naar rechts. Dat kan echt niet mooier.
De koers is nu verlegd richting eiland. Met donderend geraas komt er een grote tak uit een boom waaien. Klettert in het water. Die gaat mijn zeiltrip ernstig verstoren. Van grote afstand een vis binnen draaien die een perfecte koers vaart is frustrerend. Het moet even. Véél dichter bij de kant gaat even later het brasempje weer op pad naar het eiland. De vis op de bodem draai ik ook even binnen. Het is ook een brasempje. Beetje ingekort, iets te zwaar. Er mankeert nog helemaal niets aan. Ik heb wéér knikkers gestrooid. Het lijkt te werken. Geen krabben meer. Ik denk dat het zeil gaat stranden tegen het eiland aan. Dan komt er weer hulp van boven. De wind draait een tandje. Onder een knaloranje avondlucht kruipt het zeil voor het eiland langs. Ik heb vandaag een geweldig aantal meters afgelegd. Mooier kan gewoon niet.
De dag komt veel te snel tot een einde. De bewolking breekt. De oranje gloed in het oosten maakt plaats voor een vlammend mooie zonsondergang in het westen. Weer is er een visloze dag voorbij gegaan. Ik begin er langzaam maar zeker aan te wennen. Thuis krijg ik altijd twee vragen. Wat gevangen? Nee dus. Wél lekker gevist? Absoluut.