Megasnoek 123
Door Co Sielhorst
11 november 2005.
Ik neem een voorschot op het weerbericht. Draaiende wind in de loop van de dag. We starten met regen. De wind gaat volgens de voorspellingen om naar noordwest. Niet te doen op de grote plas. Ik ga weer in de luwte zitten. Er staat nog meer dan genoeg wind om de aasvis strak en snel naar de overkant van de kleinere plas te sturen. Met de kijker kan ik zien hoe ver dat gaat.
Ik verbaas me erover dat ik zo dicht onder de andere kant kom. Door de grote afstand kan ik niet goed volgen wat er aan de hand is. Zelfs met de kijker ben ik niet zeker dat er niets aan de hand is. Weer dat zeil weg. Ik pak de hengel op en draai de bocht uit de lijn. Het kan gewoon niet. Zo dicht bij de overkant. Er zit iets niet goed. Na een stevige haal zie ik meteen verstoring van de kabbel achter de zeildobber. Ik draai de boel zo snel mogelijk binnen. Slordigheid is de oorzaak van de eerste zeiltrip op tachtig centimeter. De restanten van een oud stuitje zijn bijna onzichtbaar in de kraal boven de dobber gekropen. De dobber schuift niet meer. Het probleem is snel opgelost. Niet eens zo veel tijd verklooid. Even later ben ik alweer over het midden van de plas.
Gewoon doorlopen…
Met grote regelmaat scheren aalscholvers laag over de dijk. Ze hebben kennelijk ook moeite met het grote woeste water. Ze landen verderop waar ze zich niet aan mij hoeven te storen. Dreigende luchten maar het blijft al heel lang droog. De narigheid is misschien al voorbij. De wind draait ook weer naar een gunstigere hoek.
Wat zit ik toch te zeiken. Mietje, bang voor een beetje wind. Niet meer zeilen? Nou, en! Ik word niet goed van mezelf. Inpakken en verkassen naar de grote plas. De zeilhengel zet ik tegen een boom. Niet meer nodig vandaag. Er gaat een voorn onder de dreg. Voorzichtig prik ik de zwemblaas door. Dat doe ik bewust met een naald. Teveel schade maakt een vis te toegankelijk voor krabben. Wat zou ik nu graag baarzen hebben, moet ik misschien wat meer aandacht aan besteden. Dan kijk ik goed waar ik de eerste keer die aanbeet kreeg. Dan gaat de vis zover mogelijk tegen de wind in. Gaat wonderlijk goed. Een scheefgegroeid boompje doet dienst als hengelsteun. Grote grazers hebben bijna alle takken eraf gevreten. Gewone koeien houden de boel hier kort. Het zijn er niet veel en ze zijn ook niet lastig. Toch hou ik ze even in de gaten. Gewoon lekker doorlopen dames, goed zo.Ik heb even niet goed opgelet. Mijn dobber is verplaatst. Zeker een paar meter tegen de wind in. Ik weet dat krabben hier erg lastig zijn. Toch zeg ik niet meteen meer dat er dan niet met dood aas gevist kan worden. Het duurt alleen veel langer allemaal vóór een snoek de kans krijgt om een dode vis op te pakken. Geruststellende gedachte is dat ze bij lagere temperaturen veel rustiger worden.
Het zet me aan het denken. Voeren doe ik meestal gericht op de soort waar ik op vis. Moet ik het bij deze mee-eters niet anders aan gaan pakken? Ik heb een vriezer vol aas. Karperknikkers, tijgernoten, macaronirestjes, misschien nog wat verdwaalde deegballen. Het wordt tijd om wat ruimte te maken voor vriesvis.
Twee doelen dus. Ik wil proberen om de krabben te boeien met andere zaken. Ik heb ze al eens eerder rond mijn hengelsteunen zien lopen om geknoeide tarwerestjes op te peuzelen. Hier en nu neem ik het besluit om me niet meer van mijn plannen en mijn stek af te laten jagen. Niet door het weer en ook niet door krabben of wat voor gespuis dan ook. Dit is mijn water. Hier moet het gebeuren. Het is al weer een poosje geleden maar ik krijg weer dat gevoel waar uiteindelijk zwaar bevochten resultaat uit voort komt.
Na deze mentale oppepper kan het niet meer stuk. Ik zit hier goed. De lucht betrekt. Zware grijze wolken maken het veel te snel donker. Er komt een miezertje uitwaaien. De bui gaat gepaard met een soort kleine minidepressie. De wind huilt. Wilgen kreunen. Ze hebben het zwaar. De hele bladerenlast hangt er nog aan.
Tussen de oever en het smalle eiland rechts van me is het redelijk stil. Watervogels zoeken er naar voedsel. Kuifeendjes, meerkoeten en een schuwe dodaars. Plotseling gaat de hele club op de wieken. Ik zoek naar de oorzaak. Gaat de vos op pad in de schemer? Met de kijker speur ik de oever af. Er zwiept een grote vogel door mijn beeld. Hij is te dichtbij. Zonder kijker zie ik het sierlijke beest voor me langs wieken. In de schemer kan ik maar één kenmerk oppikken. Witte stuit. Een grote witte vlek boven de staart. Vrouwtje blauwe kiekendief.
Langs de horizon raast met hoge snelheid een kleine opklaring voorbij. Het gaat alweer gepaard met veel geweld. Een zilveren schijnsel geeft een merkwaardig effect. Mijn gitzwarte dobber is beter zichtbaar dan ooit. Het eind van het wilgenbosje is niet meer te zien maar die dobber gaat gekke dingen doen. Weg! Helemaal weg. Met bonkend hart pak ik de hengel op. Valreepvissen zijn een serieus verschijnsel. Verdiende vissen vaak. Gevangen op karakter.
Ik zit met de hengel in mijn handen, lijn tussen mijn vingers. Voel duidelijk dat er een paar meter weggegrist wordt. Beugel staat open. Ik wijs nu met de hengel in de richting van de vis. Beperk de wrijving op de ogen. Komt de dobber weer boven. Ik verwacht dat hij ieder moment weer weg kan schuiven. Minuten verstrijken. Het laatste licht gaat schuil achter donkere wolken. Zo gaat het niet langer. Héél even overweeg ik nog om een lichtpen op te zetten. Het begint te spetteren. Ik ga inpakken. Voel me daar bijna schuldig over. Dat gaat snel over. Onderweg naar de auto striemt de regen al in mijn gezicht.
Komende week ga ik er alles aan doen om mijn kansen hier te vergroten. Met diepvriesbollen ga ik de aandacht van de krabben afleiden. Kilo naar rechts, kilo naar links, in het midden vis. Een ritme van twee keer in de week heeft het de afgelopen jaren goed gedaan. Ik kan haast niet wachten tot de volgende visdag