Megasnoek 122
Door Co Sielhorst
4 november 2006.
Gunstige wind. Niet echt in de rug maar hard genoeg om te kunnen zeilen. Ik kan een prachtige koers volgen. Vóór het eiland langs kan ik honderden meters maken. Drie meter diep lijkt me diep genoeg. De sardien bungelt mooi horizontaal onder de dobber.
Vanaf het optrekken van de nevel waait het steeds harder. Ik hoef de molen niet één keer aan te raken. Het spoeltje loopt vloeiend leeg. Hoe verder de dobber staat hoe harder de wind ook aan de uitstaande lijn kan trekken. Zelfs op het laatste stuk loopt de lijn weg tot aan het knoopje. Er gaat ongeveer een uur overheen.
Een vriendelijk zonnetje compenseert de harde wind. Blij dat ik al wat steviger kleding gepakt heb. Zelfs de warmtelaarzen zijn niet vervelend. In een oude hoge wilgengroep verderop strijken roofvogels neer. Een stel zwarte kraaien begint meteen te sarren tot ze weer verder vliegen. Buizerds, met deze wind halen deze doorgaans wat slome duikelaars de meest fabelachtige stunts uit. In de loop van de dag komen er nog méér roofvogels laag over. Door mijn redelijk verdekte plek zie ik van dichtbij sperwer, havik, boomvalk en torenvalk langskomen.
..Onthouden
Met behulp van de wind kan ik met de andere hengel heel ver gooien. De dobber staat op negen meter. Dat lijkt iets te veel. Hij wankelt wat. Met iets spanning op de lijn staat hij perfect. Bijkomend voordeel is dat de lijn niet af kan zakken tot op de bodem. Alles staat er dus optimaal bij. De zeildobber is aan de tweede reis bezig. Iets dichter bij de kant nu. De wind is aan het draaien. De zon staat nu achter de struiken die me dekking boden. Zon weg, dekking weg, zeilen straks ook niet meer mogelijk. Tijd voor een ander strategie.
Mijn bodemvis blijft hangen. Ik haal door. Een steen met mosseltjes. Goed teken. Onthouden. Zonder al te veel inspanning kan ik achter de dijk aan een kleiner water gaan zitten. Hier staat de wind perfect. Lekker in de rug. Zon op mijn bolletje en weer heel strak zeilen. De wind dwarrelt wat maar dat is juist mooi. Met de andere hengel zie ik een prachtige vijf meter water onder de dobber staan. Ik voer wat stukken vis en ga lekker achterover zitten. Er valt me iets op. Ondanks de ontbering aan de andere kant van de dijk gloeien mijn handen. De thermostaat doet het weer. Dat komt heel goed uit, want ik ben van plan om hier nog heel lang te blijven hangen.
In de loop van de middag komt er nog iemand aan met een hengel en een groot net. Ik herken hem al van een afstand. Ook lid van de harde kern. Vist bijna iedere dag, zomer of winter, warm of koud, Peter is niet zo snel onder de indruk. Hij is wel een eind van huis. Dat vindt hij van mij ook. We gaan niet te ver uit elkaar zitten. Even bijpraten. Hij vist hier al langer. Geeft een schat aan informatie. Vooral dieptes interesseren me het meest. Wat er zit weet hij ook niet precies. Mooi, een écht avontuur dus.
Het valt me al vanaf het begin van de dag op dat ik helemaal geen last van krabben heb. Ook op het nieuwe kleinere water blijft het rustig. Misschien dat ik hier wat kan bereiken met voeren. Moet ik komende week proberen. Terwijl Peter de kant afzoekt, blijf ik trouw aan mijn eigen overtuiging. Laat die snoek maar zoeken. De watertemperatuur is inmiddels gedaald tot onder de tien graden. Er gebeurt iets als de temperatuur onder deze waarde daalt. Karpers houden zich even in. Graskarpers zijn ook niet meer vooruit te branden. Wat het met snoek doet weet ik even niet. De spijsvertering zal vertraging oplopen. Als gevolg hiervan zal iedere beweging vertragen.
Tien graden is niet altijd hetzelfde. Temperatuur is een beweeglijk begrip en geen vaste waarde. En dalende watertemperatuur, bijvoorbeeld van veertien naar tien graden, is een schok. Ieder leven houdt zich even stil. Het omgekeerde, een stijging van zes naar tien graden, kan vissen aanzetten om meteen weer met groot enthousiasme te gaan azen. Ik heb midden in de winter zelfs karpers aan de oppervlakte zien azen in deze omstandigheden.
Zo voel ik dat zelf ook. Tien graden vanuit een vorstperiode is een genot. Na een warm najaar zal het zeker even wennen worden als de temperatuur overdag weer bij tien graden blijft steken.
Peter gaat inpakken rond een uur of vier. Hij heeft zijn uiterste best gedaan. Ik heb ook alle richtingen bewerkt met de vis op de bodem. Ook de zeilvis heeft heel veel meters afgelegd. Een paar grote zilverreigers vliegen naar het oosten, waarschijnlijk op weg naar een slaapplaats. Ze overnachten in grote groepen. Niet zo lang geleden zag ik er nog meer dan dertig in de buurt van mijn woonplaats.
Ik ga niet naar huis zolang ik de zeildobber kan zien. De andere dobber moet een stuk dichterbij.Dan nog moet de pieper aan om helemaal zeker te zijn. Vlak bij de restanten van een plompenveld spetteren ineens kleine visjes door de oppervlakte. Het eerste teken van leven vandaag. Snel die dobber er naar toe. Het kan een baarsje zijn maar ook een grote snoek. Het wél weer een typische einde middag activiteit. Zal de eerste rover niet zijn die nog op de valreep mijn aasvis pakt.
De zonnige dag eindigt in somber grijs. Steeds grimmiger waait de wind nu uit het noordwesten. Een eenzame wandelaar beent diep tussen zijn kraag de hond achterna. De boswachter maakt zijn laatste ronde. Hij stopt bij de bult waar oeverzwaluwen diepe gaten ingeboord hebben. Ik heb er nog iets anders gezien. Op inwandelhoogte zit een veel bredere diepe tunnel. Dat moet een vossenhol zijn. Leuk om in de gaten te houden. Misschien spreek ik de man straks nog.
Ik ga inpakken. Zo snel mogelijk alles de tas in. Hengels trek ik bij de auto wel uit elkaar. Boven op de dijk is het koud in de snijdende wind. De laatste kleuren zijn verdwenen aan de horizon. Ik kan niet zien of de boswachter al weer weg is.
Nog honderd meter. Autolampen lichten op. Een auto hobbelt het pad af. Ik ben nu helemaal alleen. Een paar uurtjes doorvissen in het donker zal hier wel geen probleem zijn.
..zolang ik de zeildobber kan zien.