Megasnoek 120
door Co Sielhorst
28 oktober 2006.
In één klap gaat de knop om. De karperkoorts is even in slaap gesust door een ander virus. De inzet is ingezakt, terwijl het seizoen voort jaagt. De tijd glipt me door de vingers. De ene na de andere prachtige najaarsdag komt tot een bloedmooi einde zonder dat ik er bij ben.
Gezien de kalender kan de eerste nachtvorst niet lang meer uitblijven. Er borrelt een ander plan in me op. Ik ben hard toe aan een stuk inzet en vasthoudendheid. Tanden in een groot water. Net zo lang tot er een monster op de kant ligt. Niets is dan mooier dan de uitdaging van een nieuw water. Ik heb een aantal wateren in gedachten waar ik het best een poosje uit zou kunnen houden. In een groot natuurgebied liggen twee plassen op een steenworp afstand van elkaar.
Monster…
Ze zijn beiden groot genoeg om er een heel seizoen aan te besteden. Of ze ook een beetje toegankelijk zijn weet ik niet. Het is al weer een aantal jaren geleden dat ik er rond gelopen heb. Hoe ik er naar toe moet rijden is me ook niet meer helemaal duidelijk. Met één druk op de knop goochel ik het bewuste water uit de toverdoos.
Het doel is duidelijk. Er gaat wat witvis mee. Lange dobberhengel moet ik nog even ombouwen. Het eerste doel is verkennen. Ik rij wat langer dan normaal. Ook omdat ik ieder water waar ik langs kom even vluchtig bekijk. Er is één plas bij waar ik zeker een keer op terug kom. Dan herken ik weer de korte afrit die al snel overgaat in een modderig pad. Even oppassen dat er nog wél twee wielen op het verharde wegdek blijven want ik wil hier ook weer een keer weg ten slotte.
Ik ga eerst de rechter plas bekijken. Er zijn heel weinig stekken waar gevist kan worden. Dat bevalt me wel. Naar de linker plas zie ik nog veel minder doorbraken in de dichte muur van groen. Er hangt een omgevallen boom tussen de struiken. Hierdoor is een smalle tunnel ontstaan naar het water. Ik kijk of ik er tussendoor kan komen. Dan sta ik ineens aan de oever van een droomplas. Er hangt ook een vuilniszak aan de boom. Mijn enthousiasme is al getemperd. Dan zie ik slachtafval. Grote strengen kuit. Schubben. Snoek, geen twijfel mogelijk. Lichte walging. Ik loop verder. Een hengel tussen de struiken. Er komt een sjofel figuur mijn kant op slenteren. Ik wil hem aanspreken op wat ik tussen de struiken gezien heb. Dan krijg ik het gevoel dat ík in het buitenland ben. Nietsbegrijpend staat sjofie me aan te gapen. Ik probeer het in drie talen. Hij mompelt Polska en sloft naar zijn hengel.Verderop in de rechterhoek zit nog zo’n figuur.
Ik weet nog niet eens bij welke club ik me moet melden voor een vergunning. Dat hoeft niet meer maar ik ga wél mijn best doen om ze te melden wat ze voor vullis aan hun water hebben zitten. Ik ga verder met het besef dat ik niet de hele wereld kan redden, althans niet vandaag. Door mijn onbekendheid met de regio ben ik een uur later met stomheid geslagen. Ik sta aan een enorme plas. Duidelijk een zandwinplas. Goed ingericht, schiereilanden, ondiepe plekken, open water maar ook intieme wegkruiphoekjes. Op de punt van een schiereiland staat iemand zijn hengels op te tuigen. Ik ga even een praatje maken. Dat wil zeggen, als de man er van gediend is.
Al snel krijg ik een verbale rondleiding. Hoe en waarom, waar en wanneer er gegraven is, volledig van dieptekaart voorzien. Deze man geeft een beeld waar een paar dagen hard werken voor nodig is. Het water is groot genoeg dus ik ga verder. Een halve kilometer verderop weer een afrit. Hier zorgt een schiereiland voor een rustige baai. Is deze plek niet vergelijkbaar met een haventje dat in de winter volloopt met witvis? Ik wil weten hoe diep het hier is. Zuidwest is hier een mooie zeilwind. Bij zuidoost moet ik iets verder lopen. Meer het grote wijde water op. Alles met zuid is zeilen.
Ik knoop even een loodje aan de lijn. Schuifpen monteren en eerst maar eens op vier meter proberen. Inderdaad, voor de baai staat vier meter. Naar het weid loopt het af naar zeven meter binnen redelijke werpafstand. Een paar harde klappen in de baai. Lijkt op roofblei. Mooi, dat betekent dat er inderdaad kleine vis zit. Ik loop er even voorzichtig langs. Er scharrelt iets langs de kant. Ik sluip dichterbij. Een grote wolhandkrab heeft me haarscherp in de gaten. Haastig maakt het beest zich uit de voeten. Dat zet me aan het denken. Ik tuig de hengel op en ga een poosje zitten. Slaan de krabben toe en krijg ik geen moment rust dan gaat het hele verhaal hier niet door.
Een kwartier later staat de dobber te wiegen in de kabbel. Binnen een kwartier zakt hij weg. Ik haal meteen uit. Vis weg! Ik twijfel. De volgende vis wordt ook snel opgepikt. Ik voel op de top. Krabben! Voorzichtig knabbelen ze aan de aasvis. Dan springt de lijn strak. In een reflex haal ik uit. Wéér de aasvis kwijt. Een grotere vis. Dan duurt het misschien even voor de krabben er klaar mee zijn. Ik knoop een brasempje van twintig centimeter onder de dreg. De vis is wat groter, de wind draait wat. Ik kom niet meer zo ver. Er staat niet meer dan een meter of vier water waar de vis neerploft. Ach, ik ben lekker bezig. De vieze smaak in mijn mond is daardoor aan het verdwijnen.
In de dekking…
Ik moet in de dekking voor een smerige miezerregen. Waar is die dobber? Beugel staat open. Lijn snort weg. Dit is echt een vis. Niet wachten. Beugel dicht. Lijn strekt. Boem! Massieve weerstand, in het zelfde tempo beult een grote vis de hengel naar beneden. Ik word helemaal week in mijn knieën. De lange hefboom is in mijn nadeel. Ik moet uit alle macht in de hengel hangen. Krijsend giert de lijn van de molen. Bijna misselijk van de spanning besef ik het. Dit is een beste vis. Na de eerste sprint gaat de turbo aan. De zenuwen gieren door mijn strot. Ik sta te trillen op mijn poten. De vis buigt af naar links. Komt naar de kant toe. Ik draai als een bezetene om het bij te houden. Sta even later stomverbaasd te kijken hoe een afgekloven brasem het strand op schuift. Waar is die snoek gebleven? Hij is van de haak gerold. Ik heb er niets van gemerkt. Jammer, ja, maar ik ben weer zo scherp als een scheermes.