Langs de kust van de Lage Landen worden zo’n 120 vissoorten gerekend tot de inheemse fauna. Daartoe behoren zeer algemene en veel aan de hengel gevangen soorten als de makreel en de wijting, maar ook soorten die een enkele keer in de Noordzee worden gevangen en in een Nederlandse of Belgische haven worden aangeland, zoals de heek en de tongschar. En dan zijn er ook nog die talrijke ‘mini’s’ die weliswaar vrij algemeen voorkomen, maar niet zo heel bekend zijn. De vijfdradige meun is zo’n visje en Pieter Beelen schreef daarover de volgende zeer lezenswaardige bijdrage.
Lekker Lomp
door Pieter Beelen
Het plan kwam, zoals zo veel plannen, op terwijl we ergens in een café van ons zoveelste biertje zaten te nippen: ik moest en zou een vijfdradige meun vangen. Ik heb het nu eenmaal niet in eerste instantie op kanjers gemunt, maar wel op zoveel mogelijk verschillende soorten vissen.
Wat dat betreft verkeerde ik alleszins in goed gezelschap: de eveneens soortenverslaafde collega Ruud Pannekeet en Thomas Sintobin, de Belgische redacteur van ons magazine. Tom claimde dat hij deze vissen praktisch voor zijn deur kon vangen en ze zelfs zo’n beetje als een plaag beschouwde! Vangstgaranties blijven zeldzaam in iedere tak van visserij en dus bleef ik behoorlijk sceptisch, zelfs toen ik de hengels in de auto propte en de lange tocht vanuit Arnhem naar de Belgische kust aanvatte…
Aan goed stinkend aas!
Aaskeuze
De locatie waar het allemaal moest gebeuren, was het befaamde Westerstaketsel van de Koningin der badsteden. Na een harde werkdag reden we rond 22.00 uur het natte en stikdonkere Oostende binnen. We begonnen zowaar zelf al wat te twijfelen aan onze verstandelijke vermogens: ‘Driehonderd kilometer rijden voor een minivisje – we zijn zonder enige twijfel prettig gestoord…’.
Gelukkig bracht mijn Tom Tom ons precies voor de deur van Tom (what’s in a name!) en konden we vervolgens snel naar zee. Ik had zo mijn bedenkingen bij Toms aaskeuze: een pakje pieren die er zo zielig uitzagen dat ik het gezegde ‘zo dood als een pier’ voor het eerst in mijn leven écht begreep. Ik werd zelfs meteen misselijk van de geur alleen al!
Hoewel Tom volhield dat dit precies was wat we nodig hadden (‘die beesten zijn echte geurazers: ze hebben niet voor niets zoveel snorharen!’), schoof ik de stinkende en klamme wezens met behoorlijk wat tegenzin op mijn haken.
Tom had me een speciale montage gegeven om ‘lompen’ want zo noemen onze Zuiderburen deze visjes te vangen: een parapluutje, een soort van weegschaaltje, maar dan met drie poten (afhouders) en aan de haaklijntjes kleine, gebogen haakjes – een maatje no. 8 of zo. “Met dat systeem krijg je je haken waar die beesten azen: plat tegen de bodem”, zo beweerde mijn visgids stellig.
Cor Juffermans, Jan Stromer en Sjoerd Schrassen.
Mission accomplished!
Ik haalde de hengel naar achter en bereidde me voor op een stevige worp; ik wilde Tom immers wel eens laten zien dat die ‘Ollanders’ allesbehalve mietjes zijn. Hij hield me net op tijd tegen en wees recht naar beneden, naar de palen van het staketsel: “daar zitten ze!”. Ik liet de montage dus braaf net tegen een paal van de steiger aan zakken.
Anderhalve minuut later begon de hengeltop zenuwachtig te rammelen: een meuntje van maar liefst 18 hele centimeters! Ik vergat al mijn vermoeidheid in één klap en voelde me superopgelucht. Tom grinnikte dat hij nog nooit iemand had gezien die zo blij was met een vis die hij en zijn vismaten als een ‘nuissance fish’ beschouwen, iets wat je maar liever niet aan je haken krijgt! Ik was echter helemaal in trance: zo’n mooi en vooral ook fascinerend visje had ik nog niet vaak gezien.
Het leek net een kwabaaltje! Het slijmerige beestje was dan ook nog eens onverwacht sterk; het kon gewoon mijn grote hand open wringen! Ik telde de bekdraden even na om te weten welke vis ik precies had gevangen, en ja hoor, het waren er vijf: één op de kin en vier op de neus. Soortnummer 92 mocht genoteerd worden op mijn lijst: de vijfdradige meun oftewel Ciliata mustela.
Driedradige Zeegeus
Ik zette het visje via een emmer aan een touw netjes terug, zodat het het hoogteverschil zeker zou overleven. Het was namelijk laag tij en de afstand van het water tot de steiger was zeker vijf meter. Ik grapte tegen Ruud en Tom dat de buit nu binnen was en dat we pinten konden gaan drinken in de stad achter ons. Maar zo makkelijk kwam ik er niet van af, want natuurlijk moest ook Ruud nog slagen voor deze missie.
Het bleef zeker een half uur verdacht stil. Ik ving wel nog een paar steenbolken, maar de lompen schitterden door afwezigheid en de twijfel begon toe te slaan. Plots kreeg Ruud beet en hoe! Twee lompen tegelijk! “We gaan nu ook weer niet overdrijven hè, Ruud”, riep ik. De lompenrace was kennelijk van start gegaan, want Ruud trok met een gigantische smile op zijn gezicht verschillende doubletten boven. Periodes van veel beet wisselden af met periodes van totaal geen actie.
Na zo’n 20 vijfdradige meuntjes tot 23 cm lang, besloten we ermee op te houden, want de lokroep van een andere soortenjacht klonk steeds luider: die van de befaamde Belgische speciaalbiertjes. En ook daarbij stond het geluk aan onze zijde, want we wisten een paar extra soorten te scoren in een van de vele Oostendse bruine kroegen. Een van die biertjes werd ‘zeegeus’ genoemd en is een echte aanrader; het zou wel een vissoort kunnen zijn: ‘de driedradige zeegeus’.
Van tussen de poten van het staketsel geprutst…
Vier soorten meunen
Tijdens het bladeren in mijn Veldgids van de Nederlandse Zeevissen, het door Koninklijke Sportvisserij Nederland uitgegeven gidsje waarin maar liefst 119 vissoorten worden beschreven, zag ik dat er welgeteld vier soorten meunen rondzwemmen in onze vertrouwde Noordzee. Alle meunensoorten lijken wel wat op elkaar, want ze hebben stuk voor stuk twee rugvinnen, waarvan de eerste rugvin bestaat uit slechts één normale vinstraal, gevolgd door een hele rij zeer korte vinstraaltjes.
Deze eerste rugvin ligt ingebed in een groef en als je goed kijkt, dan zie je dat die vin onder water een soort van golvende of trillende beweging maakt. De makkelijkste manier om te achterhalen welke meunensoort je precies hebt verschalkt, is het bekijken van de (baard)draden. De vijfdradige meun (Ciliata mustela), die wij daar in Oostende aan het zilte nat ontfutselden, heeft één bekdraad op de kin en vier boven op zijn snuit.
Eenmaal boven water kleven de bovenste draden vaak tegen de snuit, waardoor ze niet opvallen. Deze vrij algemeen voorkomende vis heeft een voorkeur voor zandige bodems die onderbroken worden door stenen, wier of obstakels en ze voeden zich met garnalen of kleine visjes. Ze worden maximaal 30 cm lang en paaien in de herfst, op grote diepten.
De Noorse meun (Ciliata septentrionalis) heeft één bekdraad op de kin en alles bijeen zeven op de snuit. Deze meun is zeldzaam langs onze kust en paait in het voorjaar. Hij eet voornamelijk kreeftachtigen en wormen en wordt tot 20 cm lang. De vierdradige meun (Enchelyopus cimbrius) heeft één bekdraad op de kin en drie op de snuit. De eerste straal van de eerste rugvin is opvallend lang, veel langer dan bij de andere meunen.
Er is een duidelijk zichtbare vlek aanwezig op het eind van de tweede rugvin ter hoogte van het eind van de anaalvin. Ook hij is langs onze kust zeldzaam. Hij paait in het late voorjaar en in de zomer en geeft de voorkeur aan zachte bodems. Het voedsel van dit tot 40 cm lang wordende diertje bestaat voornamelijk uit kreeftachtigen, vis, wormen en weekdieren.
De driedradige meun (Gaidropsarus vulgaris), ten slotte, heeft één bekdraad op de kin en twee op de snuit. Deze langs onze kusten ook al zeldzame soort is goed herkenbaar aan de vele vlekken op het lichaam. Hij is met name ’s nachts actief en paait in de winter, en zijn voedsel bestaat uit kreeftachtigen, wormen en vis. Hij wordt tot 60 centimeter lang en is daarmee de Noordzee Kanjer der meunen…
De vijfdradige meun heeft één bekdraad op de kin en vier boven op zijn snuit.
Succes (bijna) verzekerd!
Wie door dit verhaaltje toch wat nieuwsgierig is geworden, moet deze lollige visserij zeker eens proberen. En je hoeft er niet per se voor naar Oostende te reizen: deze visjes zwemmen rond vrijwel alle pieren, staketsels en golfbrekers van onze kust. Gooi in de winterperiode maar eens een lijntje niet al te ver van een van de havenhoofden van Scheveningen, de pieren van Wijk aan Zee en IJmuiden of in de buurt van de golfbrekers aan de stranden van Zeeuws Vlaanderen, het Westland en de Noordkop.
Succes is (bijna) verzekerd! En wie daar of ergens anders ooit eens één van de op deze pagina’s genoemde andere meunen meent te hebben gevangen, mag mij altijd contacteren via de Lezersservice van dit magazine:
info@publishinghouse.nl
Collega Ruud met zijn eerste meuntje.
Bovenstaande bijdrage is slechts één van de vele interessante en vooral ook praktische artikelen die de lezers van Zeehengelsport zullen aantreffen in de winteruitgave 1/2010, die zij mogen verwachten in begin februari.
Voor meer informatie over dit enige zoute magazine in Nederland en Vlaanderen en een interessante abonnementsaanbieding: www.hengelsporthuis.com