Rijnsnoeken
door Pim Busker
De snoek van de grote rivieren staat bekend om zijn onvervaardheid en enorme kracht. Reden voor Pim Busker om zich met regelmaat uit te laten nodigen door Rob Aerts voor een dag snoeken op de Rijn.
September en Oktober blijken de uitgelezen maanden voor de Rijn te zijn. In die maanden hebben we zo nu en dan geluk en ligt de rivier er bij als een Olympisch zwembad; zalig traag stromend en helder als jonge klare. Dat zijn de dagen dat ik vertrek naar het oosten van ons land. Met een doos vol kunstaas, twee baitcasters, een tas vol troep - waarvan ik de inhoud zelden of nooit gebruik! - en een camera stap ik in de boot en laat me dan een dagje verwennen. Rob Aerts bijgenaamd “De kapitein” is mijn gids en brengt mij in gezwinde vaart langs de kribben naar de visgronden.
De Rijn is een machtige rivier, waarin ook machtige snoeken zwemmen.
Het plan is hierna in het algemeen eerst trollen en wat later op de dag werpen tussen de kribben. Rob zal mij wederom uitleggen dat de Rijnsnoeken een duidelijke voorkeur hebben voor pluggen die een roodwitte kleurschakering hebben en dat ze af en toe een ‘firetiger’ ook wel lusten. Een blik in mijn tacklebox leert dat ik de goede kleur voor de Rijnsnoek bij me heb. Een Sliver, een roodwitte plug van Rapala, is een zinkende plug die behalve voor snoek ook voor de snoekbaars een killer is. Zo ook de Rattle & Trap van Bill Lewis, mocht ik het zonder zwemlip willen proberen. Het is een topper van een plug voor grote snoek. De kapitein zelf zweert bij de Super Shad Rap van Rapala, maar ook een flinke Nilsmaster krijgt zijn goedkeuring. En ook al puilt zijn box uit van het kunstaas, het zijn deze pluggen die op de Rijn meestal voor succes zorgen.
De hengels die we gebruiken zijn beslist niet te slap en tussen de 2,40 meter en de 2,70 meter lang, zeg maar rond de 8 voet. De opbouw is stevig en de top flexibel, het werpvermogen rond 60 gram. Merken als St.Croix of Loomis, maar ook Spro en Rozemeijer hebben in hun pakket prima hengels voor het trollen op de grote rivieren. Het zijn allemaal lekkere strakke stokken, want de flinke druk van het water tegen de schoep van de plug moeten deze hengels gemakkelijk aankunnen. Bovendien moeten ze de trillingen van het kunstaas perfect weergeven op de top. Wordt de hengel te slap afgebouwd, dan buigt de hengel alleen al op de plug en wordt een eventuele aanbeet niet of nauwelijks gevoeld en kan van een aanslag al helemaal geen sprake meer zijn. Ook is een aangeslagen vis niet goed meer te sturen, waardoor de dril onnodig lang wordt en de gehaakte vis er daardoor niet beter van wordt.
De aanbeet van een riviersnoek is vaak knalhard. Staat de slip te strak afgesteld en let u even niet op, dan loopt u de kans dat de hengel uit uw hand wordt gerukt. Ik spreek uit ervaring. Er zitten namelijk monsters van snoeken op de Rijn. En riviersnoeken zijn ware straatvechters. Ze laten u alle hoeken van de rivier zien. Ik vis dan ook met de hengel stevig in mijn handen en alleen voor een sanitaire stop of een boterham met koffie wil ik de steun nog wel eens gebruiken. Ik wil ik die aanbeet voelen tot in mijn bovenarm en alert zijn om niet te laat te reageren op een aanbeet.
Reden waarom Pim Busker graag een dag met ‘de kapitein’ op stap gaat!
Ik ben ook geen voorstander van een tweede, afgesteunde hengel voor de ‘extra kans’. Bij het gebruik van afgesteunde hengels moet u bij een aanbeet namelijk eerst de andere hengels binnendraaien, dan de motor in de vrijloop zetten, waarna pas met de dril kan worden begonnen. Als de vis ondertussen al niet de haak heeft gelost. Wat een gedoe allemaal! Nee, gewoon één hengel de man, dan hebt u het druk genoeg.
Bij het vasthouden van de hengel in de hand kunt u ook nog wat leven in het kunstaas brengen en door de hengel te heffen of juist te laten zakken, mocht het opeens een stuk ondieper of juist dieper worden als u een krib passeert, dan kunt u ook nog diepgang beïnvloeden. Juist achter de kop van een krib is namelijk altijd een kuil ontstaan. Door de constante draaiing water slijt er een diep gat uit met een gemiddelde diepte van acht meter. U zult ook wel eens vast komen te zitten. Op de bodem ligt allerlei troep waar de Rijnsnoek overigens graag gebruik van maakt om er dekking te zoeken. Steenpartijen, staalkabels, afgezonken balken hout, olievaten; u kunt het zo gek niet bedenken of het ligt op de bodem. Loopt u vast met het kunstaas, dan kunt proberen om van uw kunstaasredder gebruik te maken, maar als die te licht is, ‘waait’ hij weg onder water en bereikt door de stroming vaak niet het kunstaas. De oplossing is simpel. Vaart u achteruit tweemaal de lengte van de uitstaande lijn uit en wijst u met de hengeltop naar het water in de richting van het vastgelopen kunstaas. Oefen flinke druk uit en bijna altijd zal uw plug of lepel loskomen.
Wat later op de dag gaan we meestal voor anker tussen een stel kribben. Het stroomt daar haast niet en we werpen ons kunstaas naar de kribben toe. Dat doen we in een waaiervorm en kammen elke plek zo grondig uit. We gebruiken ondiep lopend kunstaas dat niet veel meer dan één meter diep loopt. De pluggen van Storm vertonen veel gelijkenis met de Super Shad Rap, alleen zorgt de relatief kleine zwemlip ervoor dat we met deze plug lekker ondiep kunnen ‘peuteren’. Tegenwoordig knijpen we ook alle weerhaken dicht als we het water op gaan. Het maakt het onthaken makkelijker en is visvriendelijker. En het blijkt werkelijk weinig uit te maken of de weerhaken open of dicht staan bij een dril, als u er maar voor zorgt dat u goed contact met de vis houdt. Er kan dan weinig fout gaan. Maar zorgt u er wel voor dat u de vis in de beginfase van de dril niet uit het oppervlak laat springen. Want als de snoek de kans krijgt, zal hij bij het boven water komen heftig met de kop gaan schudden en op die manier proberen het kunstaas kwijt te raken. Opletten dus als u met
platgeknepen weerhaken vist. We vissen overigens ook niet met te lichte lijnen, en al helemaal niet met nylon lijnen. De rek op afstand zorgt voor een slechte inhaking. Dyneema lijnen dus en als dikte adviseer ik 70 pond. Dat klinkt erg overdreven, maar de diameter is nog redelijk dun en wat kracht betreft landt u hiermee de zwaarste snoeken. Ook trekt u al uw vastgelopen kunstaas met deze lijndikte moeiteloos los. Da’s ook niet onbelangrijk! Als we trollen, dan doen we dit met verschillend kunstaas, soms gelijk van kleur maar ongelijk van vorm. De diepgang van de plug wordt bepaald door de lengte en breedte van de zwemlip. Voor het diepere water kiest u voor een plug met een groter zwemlip. U werpt in of u vaart de lijn net zo ver uit tot de plug onder spanning de bodem heeft bereikt. Daarna volgen twee slingerslagen aan molen of reel en de plug loopt netjes een halve meter boven de bodem. Bij het gebruik van twee gelijke pluggen kunt u het best één plug dicht bij de boot vissen. Die gaat dan ondiep aan de taludkant, terwijl de andere plug op het open water verder achter de boot komt. U bereikt dan automatisch dieper water en alleen zo wordt er voldoende water afgedekt voor een optimaal rendement.
Een uitgebreide versie van dit artikel kunt u lezen in Dé Roofvis no. 31, vanaf 10 oktober 2002 te koop in de hengelsportspeciaalzaak en de kiosk.