Megasnoek 95
Door Co Sielhorst
12 februari 2005.
De midweek krijgt een onverwachte wending. Arie en ik spreken elkaar met enige regelmaat. Heel vaak komen we dan tot een vage afspraak om samen te vissen. Er komt nooit iets van terecht. Hij kan het ook heel goed alleen af, net als ik.
Nu is het even anders. Hij vist op een stuk water dat ik verbinding staat met de grote rivier. Passerende schepen hebben er nog lichte invloed op het water. Met kunstaas vangt hij er regelmatig een snoek. Geen kinderachtige vissen. Is hier met dood aas misschien nog meer te beleven?
Ik heb ernstige twijfels. Eerdere ervaringen op soortgelijk water zijn niet hoopgevend. Zeker met zeevis heb ik nooit iets kunnen presteren op de grote rivieren en aangrenzend water. Met witvis als aas heb ik wat kleine snoekjes gevangen. Vooral op vissen die ik zwevend boven de bodem aangeboden heb lukte het wel eens. Snoekbaarzen daarentegen doen het vaak erg goed op witvis die ik op de bodem aanbied. Misschien heb ik het wel helemaal mis met mijn vastgeroeste idee rond dood aas op de rivieren.
Ik grijp de gelegenheid aan om met Arie achter vier hengels te kruipen. Altijd bereid om iets te leren. Dat ik op dit water niet in dood aas geloof wil helemaal niet zeggen dat het niet kan. We proberen het gewoon.
Bij de eerste aanblik van het water krijg ik er al zin in. Aan de overkant scharrelt een opvallende verschijning door het ruige riet. Een zilverreiger. Sierlijke spierwitte vogel. Iets kleiner dan de vrij algemene blauwe reiger. Arie heeft wat voorns geregeld. Ik zet er een vast onder de dobber. Iets boven de bodem. Af en toe wiegt de vis wat heen en weer. Er passeert een schip op de rivier. Op de andere hengel vis ik met een spiering, op de bodem. Met enige regelmaat geef ik beide hengels een zwiep.
Tot het laatste moment gemotiveerd vissen we door tot het eind van de middag vies begint te regenen. Is dit onze laatste poging om met dood aas iets te vangen op de rivier? Nee, natuurlijk niet.
Zaterdag. Ik zit de avond ervoor.. de dag ervoor..eigenlijk de hele week ervoor al te dubben. Mijn gedachten gaan alle kanten op. Het grote rivieren verhaal overvalt me weer. Net als vorig jaar stijgt het water meter voor meter. Steeds meer plassen worden opgeslokt door de grote stromen. Tussen de dijken heb ik denk ik even niets te zoeken. Zal ik weer naar het fort gaan? Voorlopig ga ik hier even van uit.
De dag begint met veel geweld. Ik hoor de schuiframen bonken in de sponningen. Het water wordt met bakken tegen de ruiten gezwiept. Wat moet ik hier mee? Ik weet het niet. Hier ga ik niet in zitten. Wacht maar even af tot het iets beter wordt. Nu een uurtje hoor ik dat het minder hard regent. Ik doe het ervoor. Koffie zetten broodjes smeren en wegwezen.
Veel later dan normaal kom ik bij het fort aan. Onderweg heb ik al gezien dat het water in de slootjes erg bruin is. Datzelfde water komt ook bij het fort terecht. Een gemaal trekt via het fort de hele polder leeg. Ik kan mijn teleurstelling nauwelijks onderdrukken en sta binnensmonds te vloeken. Het is één grote sleurende baggerstroom. Ziet er niet uit. Zelfs de zijtak aan de andere kant spreekt me niet aan. De waterkwaliteit is zo vergaand veranderd door de opgeloste blubber, kan nooit goed zijn voor de eetlust.
Ik moet me even oriënteren. Hoe kom ik zo snel mogelijk bij een ander water. Recreatieplasje is het eerste water dat me te binnen wil schieten. Provinciale weg op. Stukje snelweg. Tweede afslag. Weer een paar kilometer provinciale weg. Kan ik binnen een kwartier rijden als het niet te druk is. Gaat heel vlot allemaal. Er liggen op het laatste stuk vrij veel afgerukte takken op de weg. Voor de zekerheid maar iets rustiger rijden.
Aan het plasje is geen hond te bekennen. Niet zo vreemd natuurlijk. De wind huilt door de bomen. Ik ga eerst een stevig verankerde plu opzetten. Twee scheerlijnen moeten mijn kamp op zijn plaats houden. Er zijn een paar bomen omgelegd. Niet door de storm maar door een kettingzaag. Daar ben ik niet ongelukkig mee. Het waait heel hard af en toe. Dit zijn de oude reuzen die als eerste sneuvelen bij een storm.
Ondanks de bulderende wind is het helemaal niet koud. Februari is geen echte wintermaand meer geloof ik. In de wilgen naast me barsten de knoppen open. Zilverwitte katjes maken me altijd een beetje blij in het voorjaar. De zeildobber staat op drie meter. Vandaag kan ik perfect de rechteroever uitkammen. Met het kleine zeiltje pak ik nog wat onderstroom mee. De dobber gaat op zwabberkoers in de richting van een omgevallen boom.
Met de andere hengel knal ik een vis zo ver mogelijk naar het midden. Het diepe gat rechts van me laat ik even voor wat het is. Ik geloof bij deze temperaturen in wat ondieper water. Een eenzame jogger treft het. Er barst een enorme bui los. Hij loopt te soppen in zijn schoenen. Er is al een flink deel van de dag vervlogen. Ik richt me op het laatste deel van de middag. Vaak komt er dan nog even een opleving. Dat einde komt veel sneller dan normaal.
Ik moet het zeilplan opbergen omdat de wind begint te draaien. Het wordt ook een stuk kouder. Ik zet nog even een hengel met een dobber onder de kant. Er gaat een snipper vis aan. Misschien kan ik er nog een snoekbaars mee verleiden. Een snoek is er ook niet vies van. De kansen op een aanbeet zullen er niet kleiner op worden.
Een vis naast mijn dobber! Duidelijk een flinke beweging. De golven vegen het bewijs snel weer weg. Dan zie ik de schuldige. Er komt een fuut boven. Weer vlak bij mijn dobber. Wat heeft nou zijn belangstelling? Is het de aasvis of is het de dobber die de vogel boeit. De aasvis kan hij gewoon pakken, dat doet hij niet dus zal de belangstelling wel naar de dobber uitgaan.
Hij duikt weer weg om even later weer vlak naast de dobber op te duiken. Dan zie ik waarom de fuut hier ik de hoek blijft. Futen vormen nu paartjes. Samen verdedigt een stel futen een vrij groot territorium. Deze vogel heeft kennelijk de territoriumgrenzen van een soortgenoot geschonden. Dat wordt oorlog. Het is meer dreigen en duiken. Af en toe een stuk onhandig vliegen. Zo goed als een fuut duikt, zo raar ziet een vliegende fuut eruit. De strijdende partijen verliezen elkaar weer uit het oog. Het wordt vrij abrupt donker. Dreigend zwart aan de horizon. Ik zorg dat ik op tijd weg ben.