Megasnoek 93
Door Co Sielhorst
29 januari 2005.
De winter komt weer een beetje terug. Ik ben benieuwd hoe het er uitziet aan de grote plas in de uiterwaarden. Ik heb een nieuwe stok gebouwd. Gewoon voor het gevoel dat ik hier niet ver genoeg kan gooien. Dertien voet. Tweedriekwart. Ik wil een enorme knal kunnen geven om een vis heel ver weg te krijgen.
Het kost een stukje drilplezier maar op groot en diep water valt het misschien nog mee. Op mijn aasaanbieding moet ik nog even studeren. De voercampagne loopt dus ik moet er maandag weer naar toe. De eerste hobbel kom ik onderweg al tegen. De weg die ik normaal rij is afgesloten. Mijn kompas werkt redelijk. Via een stevige omweg kom ik de dijk op langs een smal weggetje. Boven aan de dijk kijk ik meteen over de plas uit. Er is iets veranderd.
Eerst denk ik nog even dat het de verkeerde plas is. Maar dat kan helemaal niet. Er is in de wijde omtrek geen ander water te bekennen dat er op lijkt. Aan de overkant is alles nog herkenbaar. Aan deze kant van het water verloopt de oever heel flauw. Het water is een paar meter gestegen. Er zijn tientallen meters oever onbegaanbaar geworden. Op mijn stek zou ik dan twintig meter verder moeten gooien. Dit water kan ik dus afschrijven voor de rest van het seizoen. Het bespaart me wel de steeds weer terugkerende twijfel, welk water wordt het.
Het zit me toch niet lekker. Net als vorig jaar wordt de start op een nieuw water bruut afgebroken door het wassende water. Ik ben er weer ingetuind. Ik voel me een ezel met scheepsrecht. Ik moet er niet te lang bij stil blijven staan.
Ik ga door op het moeilijke plasje. Michel heeft ook wel zin om er een dag bij te komen zitten. Hij wil ook wel weer eens een monster vangen aan dood aas. Ik leg hem de situatie uit. Stel je er niet te veel van voor. Hier zitten we niet voor een aantal aanbeten maar áls er een komt dan is het een topper. We gaan er gewoon voor. Ik weet dat het met Michel geen enkel probleem is om een dag vol te maken. Ook niet onder bizarre omstandigheden.
Woensdag is het bijna onbewolkt als we elkaar ontmoeten bij het tankstation. De heldere volle maan staat nog hoog aan de hemel. De volgende stop is aan het water. De maan is al wat verbleekt. We zijn getuige van het aanbreken van een nieuwe dag. Aan de horizon kruipt de zon omhoog. Snel de laatste paar honderd meter. Het gras kraakt onder onze voeten. Er ligt nog wat sneeuw.
De nieuwe hengel is klaar. Hij is hier niet echt nodig maar ik ben toch benieuwd of er in zit wat ik denk. Gooit lekker. De aasaanbieding is nog niet optimaal. Het lood heb ik aan een zijlijn geknoopt. De aasvis zit met een stuk foam in een sinaasappelnetje. Met PVA heb ik het lood zo geknoopt dat het voorop gaat in de worp. Het beoogde effect van het lood dat de vis trekt komt niet uit de verf. Het geheel is wat te zwaar is mijn indruk.
De hengel maakt een overbelaste indruk. Ik gooi verder dan ooit dus het is geen probleem hier. Toch kan het beter.De tweede vis blijft gewoon op de grond. De dobber staat een meter of dertig uit de kant. Michel vist op de piepers, ook met twee hengels. We vangen de wind op door twee paraplus tegen elkaar aan te zetten. Wind achter zon in ons gezicht. Binnen een uur kan die jas weer uit. Heel even schrik ik op. De afstandhengel veert even licht op. Als door een wesp gestoken vlieg ik overeind. Ik kijk vol verwachting naar de lijn voor de top. Het blijft heel stil. Michel haalt me uit de droom. Het PVA is gesmolten. Natuurlijk. Stom dat ik dat alweer vergeten ben.
De vis is nu los van het lood, stijgt door het foam op en blijft op een meter boven de bodem hangen. Dat stijgen en strekken van de lijn wordt gesignaleerd door de pieper. Mooie bevestiging dat mijn aasvis er nu precies bij hangt zoals ik wil.
Het is op deze plek beslist geen vogelparadijs. Daarom is het best gezellig om samen verschillende aasaanbiedingen uit te proberen. Vier hengels vertellen meer dan twee. We weten best dat we hier niet zitten voor een aantal aanbeten. Ondanks het gebrek aan actie blijft de motivatie overeind om door te gaan tot de zon aan de overkant weer in het water zakt. Monsters zijn niet dik gezaaid.
Zaterdag doe ik weer precies het zelfde. Vroeg eruit en snel weer naar hetzelfde water. Ik kies nu alleen voor de overkant. Bestaat zoiets? Stekken die na verloop van tijd niets meer opleveren? Zou het kunnen dat een snoek bepaalde plekken gaat mijden na een paar vervelende ervaringen? Aas waar ze aan gevangen zijn niet meer pakken en tenslotte helemaal niets meer pakken op de plek waar het al een paar keer fout gegaan is? Ik kan me daar wel iets bij voorstellen. Vandaar de overstap naar de andere stek.
Een dode vis van de bodem oprapen is op veel wateren niet erg natuurlijk voor een roofvis. Een gezonde vis gaat niet zomaar dood op de bodem liggen. Misschien moet ik het wel een poosje helemaal anders gaan doen. Vandaag in ieder geval een hengel met een zeildobber. Ik heb er nog een paar mooie voorns voor. Aan de andere hengel ook een voorn. Deze krijgt wat drijfvermogen mee. Een klein loodje trekt het geheel naar de bodem. De vis blijft een meter boven de bodem zweven.
De mist lijkt op te trekken. Er komt een verlegen zonnetje voor de dag. Het is niet van lange duur. Alles wordt weer grijs. Er staat bijna geen wind. Ik zit ook nog in de luwte. Mijn plan om te gaan zeilen wankelt. Ik probeer het toch. Het kleine zeiltje van zes bij twaalf gaat er af. Het grote zeil heb ik nog nooit nodig gehad. Twaalf bij twaalf. Dubbel zo groot dus. Zelfs bij dit minimale zuchtje wind gaat de voorn op pad.
Het eerste rimpeltje ligt zeker honderd meter van de kant. Daar krijg ik zelfs teveel vaart met het grote zeil. Ik heb de grillige linkeroever nog nooit zo mooi af kunnen zeilen. Vrij snel schemert het metaal van het spoeltje door de lijn. Ik laat niet nóg meer lijn weglopen. Stel je voor, een aanbeet als ik bij het knoopje ben! Heel speels vis ik de voorn weer terug. Met stevige halen voel ik de lijn door de wartel onder de dobber schuren. De vis komt een heel eind omhoog zonder dat de dobber ver naar me toe komt. De weerstand van het zeil houdt de dobber tegen. Twee meter omhoog en toch maar een klein stukje naar me toe. Een soort verticalen op afstand. Heel veel herrie maken, langzaam verplaatsen en toch een flink stuk van de plas afvissen. Het moet een perfecte methode zijn.
Vol vertrouwen stuur ik de vis steeds weer op pad tot bijna aan het knoopje. Vanuit een andere positie vis ik de voorn dan weer terug. Ik geef stevige klappen en las flinke pauzes in. Jerticalen, daar heeft de spellingscontrole wel even moeite mee maar ik voeg het toch toe aan mijn woordenlijst. Hier moet een fatsoenlijke snoek toch helemaal gek van worden!
Ondanks de steeds zwakkere wind krijg is de vis gewoon weer op honderd meter. Het is moeilijk in te schatten hoever de dobber nu weg is. Spoel zit helemaal vol met twintig honderdste dyneema. Toch geloof ik niet dat er meer dan honderd vijftig meter opzit. Volgende keer zet ik de andere molen op de zeilhengel. Daar zit tweehonderd zeventig meter op. Eens kijken of dan nog geen snoek kan vinden.