Megasnoek 90
Door Co Sielhorst
5 januari 2005.
Het voorbereidende werk is gedaan. Er komen nu een paar vervelende puntjes bovendrijven. De beschutting die ik de afgelopen winter had achter de hoge dijk heb ik hier niet. Alle winden met iets van zuid in de richting krijg ik recht voor mijn kiezen. De echte koude winden uit het noorden komen nu van achter. Toch een pluspunt.
Misschien moet ik voor tegenwind nog iets bedenken. Een loodsysteem om de aasvis wat verder weg te brengen. De dieptes waarop ik wil vissen liggen wat ver uit de kant. Hoe werkt dat bij zeevissen? Daar speert het lood als eerste vooruit. Moet een geweldig voordeel zijn.
Woensdag ben ik er voor de eerste keer. Alle spullen in één keer naar mijn stek zeulen is nog net te doen. Er staat een pittig windje. Jammer genoeg uit zuidwest. De zeilhengel heeft wat meer vermogen. Ik bouw hem om als loodhengel. Ik gooi een stuk verder dan met mijn lichtere dood aas hengel. Met het zware lood kan ik ook wat meer over de bodemgesteldheid te weten komen. Lijkt wel of het lood over eieren rolt. Een keiharde bodem met mosselbanken dus. Langs de kant liggen schalen van zwanenmosselen en restanten van andere mosselen waarvan ik de naam niet weet. Het leerproces is begonnen.
De twee hengels staan nu. Al vrij snel voel ik dat ik een fout gemaakt heb. Het is veel te koud voor de kleren die ik nu aan heb. De winddichte broek heb ik thuis gelaten in de wetenschap dat het wel een graad of zeven zou worden. Achter de plu is het in deze kale vlakte ondanks die zeven graden grimmig koud. De wind zwiept er genadeloos omheen. Drie laagjes maar, gewoon niet genoeg. Warmte is een nevenproduct van spierspanning. Met twee benen die tas proberen op te tillen is een leuke oefening. Dat lukt niet maar ik krijg het er in ieder geval wat warmer van. Ik weet het ondanks de kou vol te houden tot aan de schemer.
“Grimmig koud…”
Er gebeurt de hele dag niets. Onder het inpakken zwiept er een enorme zwerm spreeuwen over de dijk. Het zijn er vele duizenden. Ze zijn hetzelfde aan het doen als ik nu ga doen. Even flink bewegen om warm de nacht in te gaan. Na vingerverstijvend inpakken komt de sjouwpartij naar de auto als een geschenk uit de hemel. Ik gloei helemaal als ik alles achter de klep heb zitten.
De volgende paar dagen loop ik weer eens met het gevoel rond dat mijn thermostaat ontregeld is. Net even te ver gegaan. Het weekeinde komt eraan. De weerberichten zijn verschrikkelijk. Zware storm. Recht voor mijn kiezen. Nieuwe water kan ik rustig vergeten. Geen denken aan. Zelfs de overweging om snel nog een paar strakkere hengels te bouwen is belachelijk. Helemaal naar de overkant lopen is ook niet te doen.
Ik heb mezelf aardig in de nesten gewerkt. Vrijdagnacht gaat het al vreselijk tekeer. Het wordt licht. De wind loeit rond het huis. Moet ik weer naar het recreatieplasje gaan van laatst? Er is zuidenwind voorspeld. Kan leuk zijn om te zeilen. Ik ga kijken hoe het ervoor staat. Ik moet een stuk fietspad afrijden om voor een hek te komen. Scheelt een flinke wandeling. Ik gok het. Gedver. Klopt niets van die windrichting. Blaast naar het riet toe. Het is ook één kolkende heksenketel in deze hoek. Dit heeft geen enkele zin. Wat nu? Open vlakte is niet te doen in dit geweld. Bij het fort kijken misschien. Daar is vast een plekje te vinden in de luwte.
Even later sta ik op de dijk. Met moeite duw ik de autodeur open. Hier vraag ik me serieus af of een auto van een dijk af kan waaien. Het is een enorme herrie. Kan niet op de been blijven bij een volgende windvlaag. Daar beneden onder de bomen is het niet veilig. Verder maar weer. Niet ver hier vandaan ligt een plas met een flink bos op de westoever. Het is weliswaar kaal maar misschien geeft het net genoeg beschutting. Een kwartier rijden. Merk nu dat een rijdende auto makkelijk van de weg af kan waaien.
Het valt zwaar tegen aan de plas. Het lijkt wel of er steeds maar hogesnelheidstreinen door het bos razen. De tijd begint te dringen. Mijn laatste inval. Het riviertje. Het slingert tussen dijken door in een sterk wisselend landschap. Ik weet niet overal de weg. Kom dan een aangename verrassing tegen. Een robuust poldergemaal met een stevig elzenbos langs het water. Er valt een zware last van me af. Stel je voor, een visdag verloren laten gaan, alleen voor het weer, kan gewoon niet.
Snel opzetten. Plu maar niet doen. De temperatuur is vrij hoog en ik heb nu wat extra kleding ingepakt. De tijd vliegt vandaag. De halve dag is al voorbij. De dobberhengel leg ik naast me in het gras neer. De top moet onder water om drijvende takkenrommel te ontwijken. De wakerhengel gaat hoog op de steunen naar de overkant. De lijn zet ik bijna strak. Slip los om een aanbeet te signaleren. Niet bepaald subtiel maar dat kan vandaag even niet anders. Een enorme haal van de bulderende wind jaagt een laag dood blad uit het bos over mijn stek heen. Dode takken vliegen me om de oren. Tok, tok, tok, elzenproppen op mijn achterhoofd. Irritant? Welnee, ik moet er om lachen. Ik heb het vreselijk naar mijn zin. Ik zit eindelijk te vissen.
Weer een tak in de lijn. Met grote regelmaat moet ik ophalen om takken uit de lijn te halen. Er staan nu enorme golven. Zoiets geks heb ik nog nooit gezien op dit smalle watertje. Ik voel een vreemde mix van spanning en eerbied voor de natuur. De wind zwiept nu de toppen van de golven. Een natte waas wordt over het water gejaagd. Ik heb nog niemand gezien sinds ik hier zit. Niet zo vreemd natuurlijk. Ik móét hier zijn maar de rest van de wereld heeft hier met dit weer niets te zoeken.
Die dobber kruipt steeds verder in de richting van het gemaal. Nu nog maar twee meter voor de verstevigde oever. Er gebeurt natuurlijk van alles onder water. Misschien werkt het gemaal wel. Het stuitje staat misschien wat te hoog. Dat geeft de dobber ook wat speelruimte. Wind en stroom vechten tegen elkaar. De dobber kruipt nu tegen het tot nevel geslagen water in.
Misschien is het wel een aanbeet. Ik weiger het nog te geloven. Veel te veel misschien in mijn hoofd. Toch staat de dobber nu minstens vier meter van de overkant. Ik moet weten wat er aan de hand is. Ik pak de hengel op. Zie dat de lijn bijna strak staat. Voel dan doffe stompen. Prachtig gevoel!! In deze bizarre omstandigheden toch een vis. Ik ben razend nieuwsgierig maar ik durf niet te gretig te zijn. Het is geen grof geweld. Blijft wel lekker lang beneden. Het woelige water is niet erg doorzichtig. Meer dan twintig centimeter zicht is er niet. De vis komt nu onder de top. Iets meer druk. Ja hoor, snoek. Keurig in het scharnier gehaakt. Dikke tachtiger. Goed gevuld. Mijn jaar is mooi begonnen.