Megasnoek 83
Door Co Sielhorst
13 november 2004.
Een mooi resultaat over de laatste weken maakt me wat overmoedig. Ik ga woensdag naar een ander water. Ik weet dat het een harde noot is om te kraken. Het is een vreemd diep water. Met puin verstevigde oevers.
Vorig jaar heb ik er een snoekbaars gevangen. Ik ben toen bijna ingesneeuwd. Het water stond toen zeker een meter hoger. Het was ook erg troebel. Nu is het glashelder. Ik ga in een gunstige hoek zitten om te zeilen. Met de andere hengel ga ik even peilen. Ik heb nieuwe onderlijnen gemaakt met vlijmscherpe dreggen. Ik hang er een loodje onder. Dan maak ik een hele stomme fout. Ik laat het loodje met de dobber onder de top vallen. Het loodje rolt tussen het puin en zit meteen muurvast. Ik moet de boel kapot trekken. Eerst even de lange hengel in elkaar zetten. Dan kan ik in ieder geval de dobber nog redden. Een hele hoop drukte voor helemaal niets. Zinloos geweld.
Er gaat een regenachtige, winderige dag voorbij. Ik zeil heel scherp met een vis langs de overkant. Het is ver weg. Ik moet de boel met de kijker controleren. Pats! Een grote kring onder de hengel. Ik zie even niet wat het is. Dan komt er tien meter verderop een klein vogeltje boven. Een dodaars, een soort fuutje, niet veel groter dan een spreeuw. Nerveus duikertje dat vooral in de oeverzone rondscharrelt. Er komen nog veel vogels voorbijvliegen ondanks de regen. Dit zijn geen trekvogels meer maar wintergasten uit het hoge noorden. Ze zwerven door heel europa langs de vorstgrens. Ganzen doen dat ook. Die zijn pas echt weg als er een pak sneeuw ligt. Dan is er geen voedsel meer te vinden.
De regen blijft de hele dag tegen de plu zwiepen. De wind draait wat naar noord. Ik draai de zeildobber, meter voor meter, weer in. Dan laat ik hem weer op een nieuwe koers naar de overkant kruipen. Dat spel herhaal ik een aantal keren. Het vult de tijd. Toch is het niet genoeg. Er ontbreekt iets. Ik kan het ontbrekende stukje niet vinden. Zet de piepers harder en ga wat rond kijken. Het ligt niet aan het water of de omgeving. Het is hier heerlijk rustig. Geen doorgaande weg dichtbij. De omlijsting bestaat uit monumentale oude wilgen. Het uitzicht is ook niet onaardig. Aan het water ligt het dus niet.
Ik heb nog geen band met deze plas. Ken hem ook nog niet zo goed. Bovendien moet ik de eerste snoek hier nog vangen. Dat is het onbrekende stukje. Ik heb nog helemaal niets om een beetje vertrouwen in te hebben. Dat dit water niet zomaar iets prijsgeeft heb ik eigenlijk vorig jaar al ervaren. Vóór ik hier weer naartoe ga moet ik véél meer aan de voorbereiding doen. Ik maak het niet te laat vandaag.
Wat doe ik zaterdag? Ik weet het nu al geloof ik. Een vis vangen is niet helemaal onbelangrijk. Nog een poosje door op mijn vertrouwde watertje? Ik geloof best wel dat er nog een paar mooie vissen uit gaan komen. Ik kan er nog even over denken.
Zaterdag ben ik er onderweg zelfs nog niet uit. Meestal zet ik aan het begin van een nieuw jaar een nieuw water op mijn lijstje. Misschien moet ik dat nu ook maar doen. Ik rij er wel even langs. Besluit dan dat het verstandig is om nog even door te gaan en op deze plas de tijd te nemen voor een goede voorbereiding. Ik ga verder.
Best een lekker gevoel als ik even later vol vertrouwen de dijk af schuifel. Ik sjouw alle bagage in één keer naar beneden. Omlaag gaat dat wel. Omhoog moet in twee keer. Er schijnt een prettig zonnetje. Een bui zit er in de loop van de dag nog wel in zo te zien. Voorlopig hoef ik de jas niet aan.
Ik ga zo zitten dat ik van de zon kan profiteren. De linkerstok met een hele vis onder de dobber. Rechts een fladdertje aan een subtiel lijntje. Na een uur begint er een optocht van afgewaaid blad en takken voorbij te trekken. Er is flink wat dood hout uitgeschud afgelopen nacht. De rommel loopt in beide lijnen. De dobber zakt langzaam weg onder druk van een paar takken. Ik zwiep de lijn een keer uit het water. Het is genoeg om de rommel uit de lijn te krijgen. De dobber staat er weer netjes bij.
Er springen geen karpers vandaag. Op mijn stek springt wél een vis. Wat het is zie ik niet. Lijkt een snoekje. Niet groot. Dan komt er weer een golfje troep aan drijven. Plotseling een duidelijke tik op de dobber. Ik let even niet op de drijvende rommel. Een beginnend weglopertje stopt als de weerstand oploopt door takjes in de lijn. Ik probeer de lijn te bevrijden. Gelukkig komt de vis het nog een keer proberen. Het is geen verrassing. Een snoekje van hoogstens zestig centimeter. Mooi getekend visje. Dan gaat het toch een keer gebeuren.
Een pittige bui. De wind draait een kwartslag en trekt even stevig aan. Wat een geklungel met die plu. Ik vind geen houvast meer om die punt de grond in te jagen. Dan moet ik er maar een poosje aan blijven hangen. Het duurt niet lang voor het weer droog is. De dag kabbelt voort. Het einde komt veel te snel. De laatste streep zon zet de rietkraag aan de overkant in gloedvol licht. Dan schuift adembenemend traag mijn dobber tegen de kabbel in. Mijn hengel komt iets massiefs tegen. Ik ben de laatste weken verwend met spetterende knokpartijen. Dit is wel even een schril contrast. Pas voor de kant komt er iets op gang. Lang en traag doorzeulen. Dit is gewoon een grote vis. Nieuwsgierig probeer ik de vis wat omhoog te krijgen. Bleke schim. Bekende verschijning. Linker oog niet in orde. Ja ze is het. Zelfde tijd. Zelfde plaats. Zelfde vis. Die heb ik vorige week ook gevangen tegen de schemering. Mijn aasvis is nog tamelijk ongeschonden. Een paar krassen maar. Die kan zo weer te water. Ik denk dat het nog een kwartier licht is. Ik geloof niet meer in een aanbeet maar ik zit intens te genieten van de rust aan het water.