Megasnoek 71
door Co Sielhorst
31 januari 2004. Een nieuw fenomeen. Weeralarm. Maak me nou niet nieuwsgierig. Woensdag ga ik weer kijken hoe het eruit ziet in de uiterwaarden. Ik spring er vroeg uit want misschien moet ik direct weer verder naar het alternatieve water. Het begint kil. Ik moet een flinke koek ijs van de auto afbikken. Onderweg zie ik al dat het water iets gezakt is. Toch is het niet genoeg. Langs de dijk zie ik duidelijk de vloedlijn afgetekend van de hoogste waterstand. Een scherpe streep van aangespoelde plantenresten en het onvermijdelijke plastic zwerfvuil. Het is zeker al twee meter gezakt maar dat is nog lang niet genoeg. Er moet zeker nóg twee meter af voor ik weer bij het water kan komen.
“Het
wordt een enorme zware sneeuwstorm”
Weg maar weer dan. Gelukkig ben ik vroeg van huis gegaan. Om negen uur sta ik al aan het volgende water. Het gevoel zit niet goed. Een soort tweede keus gevoel. Dat ligt natuurlijk niet aan dit water. Ik had gehoopt dat ik weer op de strang kon vissen. Daar zal het zware weer aankomen. Onheilspellende donkere wolken. Ik ga me toch maar installeren. Wel even goed vastsjorren die plu. . Binnen een paar minuten ligt er een flinke witte deken. Dan wordt het wat minder. Ik heb in verband met de vele gemiste aanbeten hier alleen nog maar halve sardientjes onder de haak hangen. Ook het elastiek is heel kort. Ineens klaart het op. Kijk nou! Er schuift een dobber weg. Met een stevig gangetje speert hij tegen de wind in. Ik frommel nog even aan de molen. Ja, slip staat goed. Snel strak draaien en achterover met die hengel. Weer mis ik een aanbeet. De halve sardien komt keurig gaaf weer terug. De aasaanbieding is misschien toch nog te lomp voor snoekbaars.
De lucht betrekt weer. De wind gaat een kwartslag om naar noordwest. Het is nu bitter koud en ik sneeuw helemaal in. Met geen mogelijkheid kan ik nog het diepere water bereiken waar het allemaal te doen is. Dit heeft geen enkele zin meer. Ik pak in en ga weg.
Vrijdagmiddag moet ik even een boodschap doen. Ik kan het niet laten. De auto volgt bijna op de automatische piloot de kortste weg naar de rivier. Ik moet weten of het water nog verder gezakt is. Ik krijg een sprankje hoop als ik vlak bij de dijk al duizenden ganzen de uiterwaarden in zie vliegen. Even later sta ik op de dijk. Grote plassen, ook grote droge stukken. Dan moet de strang ook weer op een redelijk peil staan.
Zaterdag ben ik in het donker alweer op pad. Ik wordt bijna nam de dijk afgeblazen als in de auto open doe. Gelukkig zit ik beneden een beetje beschut door diezelfde dijk. Het water staat nu nog maar anderhalve meter hoger dan normaal. Ik kan nu zelfs de plek herkennen waar ik nu drie keer gevist heb. Snel die hengels erin. Er staat nu ruim vierenhalve meter water. Ik zit in de schaarse dekking van een paar wilgenstruiken. Er komen drie opvallende eenden aanzwemmen. Nee, het zijn helemaal geen eenden. Vroeger was het simpel. Er waren sijzen en drijfsijzen. Sinds ik een goed vogelboek heb is de kennis en interesse voor al dat gevederte behoorlijk opgevoerd. Het zijn nonnetjes. De kleinste uit de zaagbekfamilie, viseters uit het hoge noorden. Twee vrouwtjes, bescheiden van kleur. Het mannetje is ongelofelijk uitsloverig wit met scherp afgetekende zwarte lijnen. Past helemaal niet in de modderige kleuren van de uiterwaarden. Dat beseffen ze kennelijk zelf ook. Ze gaan er nerveus vandoor als ze mij zien. Er is ondanks het woeste weer heel veel te zien op en langs het water. Het regent maar het is niet koud. De futen hebben al veel belangstelling voor elkaar. De sneeuw is nog maar een paar uur weg.
Onder water gebeurt niet veel. Het is nog wat troebeler dan normaal. Ik begin na een paar uur te twijfelen aan het nut van deze onderneming. Toch denk ik er nog lang niet aan om op te geven. Het is de laatste dag op dit water. De clubregels. Gesloten tijd van februari tot september. Best lang. Ik heb er nu vier dagen kunnen vissen en ben nog lang niet klaar hier. Het gaat steeds harder waaien. Door de beschutting van de dijk ontstaat een vreemde valwind die de regen met bakken tegelijk onder de plu zwiept. Het wordt een vieze natte bende. Toch gaat de dag sneller dan ik wil. Het begint al weer te schemeren. Geen teken van leven gezien. Een tweede dag zonder vis. Ik hou het voor gezien. Boven op de dijk loeit het ongelofelijk hard. Ik heb moeite om me staande te houden. Het water zwiept de achterklep in. Snel die natte bende erin en wegwezen.
Onderweg krijg ik alweer nieuwe ideetjes voor volgende week. Aan de overkant van de rivier weet ik nog een paar plassen te liggen. Het is allemaal lang geleden. Ik weet niet goed meer hoe ik er moet komen. Via een paar kleine landweggetjes kom ik weer op de dijk, nu aan de overkant van de rivier. Er is niet veel tijd meer. Eindelijk een zijweggetje en borden. Ik zit verkeerd. Dan zie ik wat verderop ineens een mooi stuk water. Het is niet wat ik zocht maar is dat erg? Komende week ga ik het gebied wat verder verkennen.