Op zoek naar Megasnoek - (deel 52)
door Co Sielhorst
8 februari 2003.
Ik pak een dag tussendoor. In plaats van voeren ga ik vissen. Proberen om wat wijzer te worden op dit water. Ergens moet toch de sleutel te vinden zijn. De striemende sneeuw van afgelopen zaterdag weerhield me van verder onderzoek. Misschien dat ik er vandaag meer aan kan doen. De stek waar ik vorige week zat staat al weer kniediep onder water. Ik moet op een andere stek gaan zitten. Bevalt me niets allemaal.
Het wordt wel een heel ontspannende dag. Tot ver in de middag zit ik in de stralende zon. Oppassen dat ik niet in slaap val. Er stopt een auto op het pad. Nieuwsgierig geworden door mijn grote landingsnet. Denkt dat ik zit te karperen. We raken aan de praat. Het is een aardige vent. Hij geeft me nog wat tips voor goed snoekwater in de buurt. Ook voor hoog water weet hij nog een binnendijkse plas. Eind van de middag besluit ik om polshoogte te gaan nemen op wat van de wateren die mijn bezoeker tipte. De plassen aan de rivier zijn juweeltjes. Daar zal ik zeker op terug komen. Voorlopig heeft het nog geen zin. Ik zie de waterstand in de rivier met het uur oplopen. Donkere wolken beloven niet veel goeds.
“Donkere wolken beloven niet veel goeds…”
Ik moet knopen door gaan hakken. De rest van het seizoen wil ik graag op het zelfde water doorbrengen. Klein water valt af omdat het risico van dichtvriezen me te groot is. Bij de grote rivieren kan ik ook beter weg blijven geloof ik. Een plasje van een tiental hectaren verandert meteen in één grote woeste modderstroom. Als ik mijn gezicht laat zien loopt het meteen vol tussen die dijken. Een soort mega incontinentie waar ik behoorlijk van begin te balen.
Dat brengt me op een water met flinke dijken er omheen. Hoog water zal hier alleen in extreme omstandigheden een probleem worden. Dichtvriezen zit er hier ook niet zo in. Er zit wel een zwaar stuk loopwerk aan om bij het water te komen. Voor de zekerheid zet ik nog een binnendijks water op de lijst dat aardig op de route ligt.
Eerst moet ik eens over die sjouwpartij nadenken. Op bevroren grond loopt het best lekker met die kar. Als het niet vriest wordt het allemaal nogal soppig in de wei. Dan is een paar kilometer zeulen met die kar onvoorstelbaar zwaar. Ik kan met de auto dichtbij een watertje komen dat erlangs loopt. De oversteek naar de plas stelt niets voor. Hier moet ik de kano gebruiken. Niet om uit te vissen maar puur als transportmiddel.
Zaterdag sta ik niet te vroeg op. Proberen of ik dat vier meter lange gevaarte alleen kan mannen. Vijfendertig kilo is niet echt veel. Stap voor stap kijk ik hoever ik kom. De punt van de kano ligt vlot op de dakdrager. Doorschuiven is wat listig. Een minimaal randje op de daksteun is niet veel om het gevaarte in het goede spoor te houden. Dat gaat glijden. Nog voor ik hem op het dak heb ligt hij er al naast. Gelukkig voorkomt een struik een harde val. Ik begin langzaam maar zeker wat bekijks te krijgen. Mijn buurman steekt zijn hoofd ook om de hoek. Lat hier. Balkje daar. Klosjes erop om wegglijden te voorkomen. Deze man doorziet niet alleen direct de problemen, hij komt ook meteen met de oplossing. Geniaal gewoon. Het mooiste komt nog. Materiaal en machines heeft ie ook allemaal in zijn werkplaats staan. Ik mag het zelf zeggen. Hij wil me niets opdringen. Heb je daar wel tijd voor dan? Het hoeft niet allemaal op stel en sprong zeg ik. Mijn bescheidenheid, echt of niet echt, wordt terzijde geschoven. Ik weet nu twee dingen. Voorlopig zit ik niet aan het water, dat is één. Straks kom ik wél aan het water, met kano, dat is twéé. We gaan er even tegenaan. Een uur later gaan de sjorbanden er overheen. Die kano ligt als een huis. Ik ga op weg.
Ik pak de binnenwegen om even te wennen aan het weggedrag met de nieuwe dakbedekking. Gaat perfect. Aan het water heb ik weinig problemen. Ik loop makkelijk dertig meter en laat de kano plat op het water ploffen. De wind houdt hem voor de kant. Ik haal de spullen. Alles gaat er royaal in. Zelfs de karperstoel kan er makkelijk bij. Ik wil graag een paar uurtjes op de kant zitten.
Lekker gevoel. Ik stap in. Klein duwtje met de peddel. Ik voel me volledig veilig in de brede Canadees. Pas als ik ver overhang om de visvinder te installeren voel ik hoever ik gaan kan. Die hang ik er straks op de plas wel aan. Tegen het windje in gaat veel soepeler dan ik verwacht. Na een kilometer steek ik door een greppel over naar de plas. De visvinder gaat eraan. Met een zuignap, net onder de waterlijn. Heerlijk simpel. Al snel ontdek ik dingen die ik nooit heb gezien bij eerdere bezoeken. Ik wil niet het hele water verkennen maar zo snel mogelijk vissen. De koers gaat naar de kant waar ik wil zitten. Midden op het water is het monotoon en diep. Richting visoever wordt het spannend. Ik zie een diepe kuil onder me door glijden. Veel vis en grote diepteverschillen. Ik kijk nog verder tot aan het eind van de linkeroever. Ook leuk maar niet zo grillig. Bevestigd wat ik al weet eigenlijk. Ik ga terug naar die veelbelovende diepere plek. Ik kom weer veel vis tegen. Vanaf de kant wel te gooien denk ik. Onder het uitpakken realiseer ik me hoe makkelijk ik deze afstanden afleg. Wat er allemaal mee moet speelt al helemaal geen rol meer. Bovendien is peddelen over het water met een visvinder veel leerzamer dan ploeteren door de bagger.
De wind in de rug helpt. Ik gooi heel lekker. De dobber zakt door de oppervlakte. Dieper dan de ingestelde twaalf meter dus. Ik haal de sardien een stuk terug. Als de dobber in beeld blijft lig ik dus tussen de vissen die ik even eerder gezien heb. De andere hengel probeer ik dichtbij de bult van drie en een halve meter te krijgen.
Ik zit een paar uurtjes. Er scheert een vis langs de oppervlakte. Lijkt een snoek. Ik weet het niet zeker. De vis laat zich zien boven dieper water. Ver achter de dobber die op twaalf meter staat. Het zegt niet zoveel. Ik heb al zoveel snoeken langs de oppervlakte zien scheren de laatste jaren. Zien betekent nog lang niet vangen. Een poosje later zie ik weer grove beweging. Nu zie ik de vis heel goed. Duidelijk snoek. Een lichtgrijze gigant laat zich van kop tot staart zien. Even die kop door de oppervlakte, dan een grove roeibeweging met haar staart. Een hele grote vis. Een stuk dichter bij mijn stek nu. Dit heb ik vaker meegemaakt. Het betekent nog steeds niet dat die vis mijn aas gaat vinden. Wat het wel betekent? Er zwemmen een paar giganten rond hier. Ik heb er één van gezien. Daar ga ik werk van maken. Ik hoop alleen dat ik niet weer weggejaagd wordt door omstandigheden waar ik zelf geen invloed op heb.