Op zoek naar Megasnoek - (deel 47)
door Co Sielhorst
4 januari 2003.
Ik heb nu een paar dingen op orde. Een soepel vervoer, de kano van en naar het water is geen probleem meer. Die dieptemeter gaat ook heel belangrijk worden. Het enige probleem is nu het water. Een verkenningsronde langs de verschillende mogelijkheden heeft duidelijk gemaakt dat het lastig wordt.
Vrijdag voor mijn visdag maak ik nog een rondje. In het rivierengebied is vrijwel ieder water verdwenen. Ik zeg het verkeerd. Alle plassen die binnen het bereik van een rivier liggen zijn opgeslokt. Opgenomen in één grote watermassa. Hier en daar is aan een enkele boom nog de oeverlijn terug te vinden. Heel gluiperig heeft een klein beetje meer regen dan anders grote invloed gekregen op de waterstanden.
Onwillekeurig moet ik terug denken aan het voorjaar van negentien vijf en negentig. Het had best wel een poosje geregend. Pittig hoog water. Voor mijn gevoel nog niets bijzonders. Ik had wel meer hoog water gezien dus ik was nog lang niet onder de indruk. Toch was de situatie nu ernstiger. We werden zelfs verplicht om te evacueren. Dat kwam hard aan. Het woord dijk kreeg voor mij ineens een heel andere betekenis. Ik had me een heel leven veilig gevoeld achter de dijken. Dat rot gevoel begint nu pas weer te slijten. Allerlei maatregelen hebben daar aan bijgedragen. Toch kijk ik nu anders tegen hoog water aan. Overal uit het land komen nerveuze berichten. Vooral Limburg krijgt voor de zoveelste keer problemen. Ook Brabant en Groningen houden het niet droog.
Van mijn huis uit is een rondje rivierenland snel gemaakt. Nederrijn of Lek, Maas en Waal liggen niet ver van elkaar. Alle drie staan ze hoger dan normaal. Zelfs de Linge die er tussendoor kronkelt is vies bruin en staat erg hoog. De polders kunnen hun water ook niet meer kwijt. Wanneer zal de overheid gaan begrijpen dat rivieren ruimte nodig hebben ?
Voorlopig kan ik nog even een paar wateren vergeten. Ik ben wel doorgegaan met voorbereidingen. Een draagbare dieptemeter met een kleine accu is er inmiddels. Sonar met zuignap zodat het apparaat op de sloep, maar ook op de kano geplaatst kan worden. Met de kano op pad kan niet. Even wachten tot het water weer wat zakt. De voortekenen zijn inmiddels bemoedigend.
Toch wil ik graag het water op. Ik besluit naar de karperplas te gaan. Daar heb ik een stevige polyester sloep liggen. Die zal wel helemaal vol geregend zijn. Sinds het najaar ben ik er niet meer geweest. Hup, erop af. Van een afstand lijkt het of er een grote boom boven de boot hangt. De zware najaarsstorm heeft hier nogal huisgehouden. Van dichtbij valt het mee. Door een paar iele takjes wordt de afgeknapte stam van een grote els zwevend gehouden. Die kan niet op de boot vallen. Laat maar hangen. Er staat inderdaad een geweldige plons water in de boot. In kan er gewoon in stappen. Hij zit stijf aan de grond. Na honderd vijftig emmers moeten de glibberige vlonders eruit. Er ligt een flinke laag rottend blad onder. Nog even een paar emmers schoon water er doorheen en ik ben klaar.
De volgende dag neem ik een korte stugge bezem mee om vóór het vissen even de algen van de banken te schrobben. Twee dood aas hengels, plu en net in het foedraal. Pittig zware tas. Emmer aasvis. Karperstoel. Camera’s met statief, en de nieuwe aanwinst, de visvinder met accu. Ik krijg deze berg nooit in één keer door het moeras gezeuld. Naast verrekking wordt dan ook verzakking denkbaar. Dit kan simpeler bedenk ik nu. Eerst zet ik de hele handel onderaan de dijk. Dan ga ik de boot halen en haal het hier op. Niet vergeten de schrobber ook even mee te nemen. Voor ik de boot van de ketting haal schrob ik hem even goed schoon. Dat gaat lekker, de vieze groene laag vliegt eraf. Een paar minuten later dobber ik onderaan de dijk. Hier vang ik de volle oostenwind. De hengels erin. De tas erachter. Verrek, wat is het glad geworden. Het laagje water van de schrobbeurt is een griezelig glad ijsfilmpje geworden. Heel voorzichtig haal ik de rest van de spullen binnen boord. Dan duw ik de boot af.
Zonder veel moeite kom ik midden op de plas terecht. De twee hengels zijn in die tijd opgetuigd. Dan even de visvinder installeren. Dat gaat simpel, grote zuignap op de kont van de boot, iets beter naar de bodem richten en klaar. Nog even wat menukeuzes nalopen en kijken waar ik heen wil. Eerst op het midden, ik weet dat het ongeveer negen meter diep is. Tussen zes en negen meter is geen teken van leven te bekennen. Ook de gaatjes van twaalf tot dertien meter lijken levenloos. Verrassend, het wordt drukker als ik tussen vijf en zes meter kom. Zo doorgaan betekent dat ik te dicht bij de omgevallen populieren kom. De laatste die er in getuimeld is kan lang genoeg zijn. Er staat hier nog vier meter water. Nog steeds veel vis.
Heel voorzichtig knoop ik wat lijntjes aan de dunne takken. Het moet niet veel harder gaan waaien. Het apparaatje blijft verrassend grote vissen op het scherm toveren. Een zware dreun geeft even later mijn speeltje gelijk. Karper. Een paar minuten later nog een. Links hangt er een sardien aan. Rechts een bliekje, niet ver van de takken. Even wat spelen misschien? Ik word meteen gestraft. Niet ver genoeg van de takken. Zo vast als een huis. De halve dag is nu voorbij. Het gaat steeds harder waaien. Ik sterf van de kou. Alles wat dicht kan gaat dicht. Op het scherm komen dikke donkere wolken voorbij. Kleine vis? Ik laat het staaldraad weg. Lichte pen. Klein visje. Haak in de staart. Ik laat het gekneusde visje vlak naast de boot zakken. Niet gaan zitten spelen anders zit ik zo weer vast.
Hier past een andere strategie. Ik moet met boeien de gevarenzone gaan markeren. Een paar uurtjes rond roeien en ik weet precies waar de gevaren zitten. Maar niet nu. Ik sterf van de kou. Ook hier moet ik nog even aan sleutelen. Ik heb er wel een lekker gevoel bij. Ik ga me hier wel een poosje vermaken. Alleen moet het weer wel een beetje meewerken. Ik hou het vandaag niet lang meer uit. Mijn lijf zegt luid en duidelijk dat ik ermee moet kappen. Ik luister en hoop hier volgende week weer te zijn.