Op zoek naar Megasnoek - (deel 44)
door Co Sielhorst
14 december 2002.
Zorgelijk weekje. Er lopen allerlei rekenmodellen mee met de weerberichten. De grootste griezels voorspellen twintig centimeter ijs aan het eind van de week. Ziet er dus niet best uit. In de loop van de week wordt ik gebeld door de onderhoudsman van de Culemborgse hengelsportvereniging. Heb je zaterdag misschien een paar uurtjes. Als er ijs ligt kan het snoeihout zo lekker afgevoerd worden.
Ik ga kijken of ik het vissen weer naar zondag door kan schuiven. Er moet natuurlijk wel gevist worden aankomend weekeinde. Ik zorg dat ik van de partij ben. Ik haal zoveel uit het vissen. Daarom is het helemaal niet erg om er af en toe ook iets voor terug te doen. De dag voor de klus moet ik nog even controleren of het ijs dik genoeg is om er op te kunnen. De wind heeft een groot deel van het water open gehouden. Het gat is zo groot dat er best nog gevist kan worden. Toch is het ijs waar we moeten snoeien dik genoeg om er op te lopen.
Zaterdagmorgen staan er vijf enthousiastelingen te trappelen om te beginnen. Helaas is er maar één kettingzaag. Eerst een korte inventarisatie. Bomen op het ijs laten landen is vragen om problemen. Die denderen erdoor en dan zijn we verder van huis. Achter een paar struiken staat maar twintig centimeter water langs de kant. Het ligt er vol met takken. Vreemd genoeg wemelt het hier van de kleine brasempjes. Centimeter of tien, éénjarig spul. Hoe ik dat zo snel zie? In pure paniek zwemt een van de visjes zich helemaal klem tussen het ijs en de bodem. Het kost het beestje nog best moeite om uit zijn benarde positie los te komen. Hier zal een roofvis ook wel eens in de kantjes komen neuzen. Na een halve dag zeulen en slepen ben ik nog redelijk op tijd thuis.
Kan ik mooi even kijken wat er in de omgeving zoal dichtgevroren ligt. Ik denk dat één water maatgevend kan zijn. Bijna overal dieper dan zes meter. Ook veel plekken waar meer dan dertien meter water staat. Ik moet een stukje lopen om te kunnen zien hoe het er bij ligt. Geen vliesje ijs, zelfs in de luwte niet. Op het IJsselmeer moeten ijsbrekers de vaargeul open houden terwijl het hier lijkt of het helemaal niet gevroren heeft. De harde oostenwind houdt niet alleen de oppervlakte in beweging. Het water gaat ook circuleren. Diepere waterlagen, nog lang niet afgekoeld, worden omgewoeld. Gemengd met afkoelend water, maar het is hier nog lang niet zo koud dat er ijs gevormd kan worden. Hoe dieper het water hoe langer het duurt voordat er ijs ligt.
Zondagmorgen ga ik niet erg vroeg op pad. Ook niet erg ver. De weerlieden hebben hel en verdoemenis aangekondigd. Onbegaanbare wegen en chaos in het land. De regen zal de wegen veranderen in ijsbanen. Ik blijf er niet voor thuis maar ik wil het wel kunnen zien als er iets niet pluis is. Even over achten pak ik mijn spullen in. Er is nog niets aan de hand op de weg. Ik ga niet te ver van huis en kom op een diepe plas terecht waar ik een jaar of vier geleden een paar mooie vissen tegenkwam.
Het is nog droog als ik mijn stek overzie. Ik kies voor diepte, dicht bij de kant. Weet nog precies hoe het hier in elkaar zit. Het waait pittig. Ik kom niet ver. Hoeft ook niet. Met de hand kan ik wat stukken vis bijvoeren. Het vriest niet
maar door de harde wind wordt het toch vrij snel koud. De wind blaast recht over het water in mijn gezicht. Ik ga een stuk van mijn hengels af zitten. Daar kan ik de plu schuin tegen de wind in zetten en toch zicht op de dobbers houden. Ik probeer zo goed mogelijk in de luwte te kruipen. Gelukkig blijft het redelijk droog. Alles staat op zijn plaats. Ik kijk de plas rond. Aan de overkant zitten honderden eenden uit de wind. Alle kleine wateren zitten dicht, dat is wel duidelijk. Het zijn allemaal smienten. De mannetjes zijn heel herkenbaar een de goudgele streep midden over hun kop. Het gaat steeds harder waaien. Ik kan het redelijk uithouden hier. Opvallend warme handen. Ook weer een bonus voor het stoppen met roken. Jarenlang heb ik met witte gevoelloze handen gelopen. Zelfs in de zomer bij een regenbui een stel dooie vingers. Nu gloeien mijn handen, ik heb zelfs geen handschoenen nodig. Niet dat erg comfortabel weer is want mijn benen vallen er bijna af. Ze steken onder de plu uit omdat ik de dobbers in de gaten moet houden. Het komt door de harde wind. Hier moet ik iets aan doen. Het grote verzamelfoudraal ligt achter me in de struiken. Misschien wel een idee. Ik trek het lompe stugge ding naar me toe. Het canvas en kunstleer blijft als een soort puntdak over mijn benen staan. Het geval is bijna twee meter lang. Wie heeft er nog een tent nodig. Hengels eruit en lekker in je foudraal gaan wonen. Er komt in ieder geval geen wind doorheen. Het duurt een poosje maar het verkleumde gevoel gaat over. De wind huilt nu door de kale takken. Er komt een bui aan. Het begint te storten. Ik heb nergens last van, zit prima zo onder mijn multifunctionele hengelverhuizer.
Er is maar één ding dat me niet zo bevalt. Die dobbers. Doodstil. Staan er nu al uren. Dat weet ik niet zeker bedenk ik nu. De tijd lijkt ook stil te staan. Mijn oren gloeien, mijn handen ook. Ik heb net mijn brood op. Misschien is er nu een halve dag voorbij. Het is helemaal tijdloos geworden. Ik weet het niet. Wil het ook niet weten. Ik ben alleen wel zo stijf als een plank. Ga maar eens wat bewegen. Eerst die hengels nog een gooi naar links. Zou best nog wat met bomen willen zeulen. Ik behelp me met wat rekken en strekken. Terug in mijn beschutting. Goeie zet. Ik kan nog lekkerder onderuit zakken om de dobbers in de gaten te houden. Het is een water met een magere bezetting. Komt er een langs, dan is het ook een kampioen. Dat bevalt me wel. Op dit spoor wil ik komende winter zeker door gaan. Als het bijna donker is pak ik in. De korte pittige sjouwpartij doet mijn stijve ledematen goed. Ik ga proberen om de regelmaat wat op te voeren. Het jaar loopt op een eind. Die laatste dagen vind ik dat het maar eens afgelopen moet zijn. Ik maak alleen nog afspraken in volgend jaar. Kan het zomaar gebeuren dat er een paar visdagen overblijven.