Op zoek naar Megasnoek - (deel 31)
door Co Sielhorst
2 februari 2002.
Ik krijg een vlaag van heimwee. Leuk die oude plaatjes.Vijftien jaar geleden in de polder. Voor het eerst met dode aasvissen. Herinner me de eerste keer op de kruising nog als de dag van gisteren. Zeven aanbeten, vier meters. Goddelijk.
Ik doe het gewoon een keer. Even een dag in een heel andere omgeving. Ik wil ook proberen om wat witvis te vangen. Als ik volgende week weer op de rivierplas terecht kan heb ik graag wat voorns om mee te vissen.
Aan de systemen hoef ik niets te veranderen. Hier kan ik ook gewoon met de dobber vissen.
Ik tuig een winkle-picker op. Een korfje zonder loodverzwaring moet genoeg zijn. Ik kan met de hand makkelijk wat bijvoeren. Het water is hier hooguit twintig meter breed. Een kwartier na het voeren gaat het eerste korfje te water. Ik verwacht direct nerveus gebibber op de tip. Dat valt tegen. Er gebeurt helemaal niets. Dat komt heus wel, ik geef het een uurtje.
De dobber met de haring eronder gaat in dezelfde kijkrichting van de pickertop. Het is hier overal even diep dus dat is geen probleem. Zo kan ik het hele strijdtoneel in één blik overzien.
Vroeger moest ik een gigantisch eind door een weiland sjouwen om op de kruising te komen. Nu ligt er een geasfalteerde weg en een bruggetje. Dat maakt deze stek wel heel makkelijk te bereiken maar het exclusieve is er wel een beetje vanaf. Tussen de struiken is duidelijk te zien dat het ook een gewaardeerde karperstek is. Bergen rotzooi. Jammer.
Na twee uur nog geen tik gezien. Achter me ligt wat dood hout. Ik pulk er een paar mestpiertjes onderuit. Ook daar is geen belangstelling voor. De picker kan wel weg. Ik zet nog een snoekhengel neer.
De dag verloopt afgezien van de harde wind erg rustig. Tegen het eind van de middag jaagt er een snoekje voor een overhangende rietpol. Dat is duidelijk zijn fort. Ik trek de haringstaart er een keer langs. Hij knalt er meteen op. Ik draai strak er trek het visje naar de oppervlakte. Hij is niet gehaakt. Kijken hoelang hij de haring vast houdt. Hij lijkt niet van plan om zijn prooi op te geven. Pas als ik zijn kop helemaal boven water trek spert hij zijn bek open en gaat er vandoor. Ik geloof dat mijn heimwee nu wel over is.
Zaterdag
Ik heb een rondje verkenning gedaan. Al het water dat met de rivieren te maken heeft valt af. Het stroomt als een dolle, staat erg hoog en heeft een heel aparte kleur. Daar heb ik dit weekeinde niets te zoeken. Ik probeer de zandput maar weer eens.
Er is weer een ruige dag voorspeld. Het is licht bewolkt als ik aankom. Het duurt nog wel even voor de zon opkomt. Ik heb wat in mijn geheugen zitten wroeten. Ergens aan de zuidkant zit een mooie diepe plek. Aan beide kanten geflankeerd door vrij grote zandplaten. Even zoeken met een peilloodje. Ik zit er naast hier. Dit is de zandplaat aan de rechterkant denk ik. In het volgende gaatje tussen de struiken moet die diepe plek liggen. Ja hoor, tot vlak voor de kant, ik heb het gevonden. Ik blijf ver van de kant. Ik wil vlak voor mijn voeten beginnen. Ik voer met stukken haring en leg er één hengel op met een halve haring onder de dreg. De andere hengel gaat tegen de linker zandplaat met een zwevende baars. Er zit een mooie structuur in de bodem. Ik ga vandaag mijn best doen en op alle dieptes wat proberen.
De zon begint te prikken. Het is twee februari. Hier tussen de struiken merk ik weinig van de wind. Het is warm. Kan wel vijftien graden zijn. Snoeken kunnen al paaien bij een watertemperatuur van zes graden. Ik denk dat het water al op weg is naar een graad of tien. Daarom vrees ik dat ze dat ze al in bruiloftstemming zijn, net als de rest van het land.
Mijn gedachten gaan terug naar vorig jaar. Dat was op een heel ander soort water. De temperatuur liep op. Toen was het tegen begin maart. Daar waren de snoeken ook ineens in feeststemming. Overal zag ik ze. Groot en klein, alles zwom door elkaar. De interesse voor voedsel was helemaal weg. Ik kreeg regelmatig lijnzwemmers. Op die dag heb ik toen het snoekseizoen gesloten.
Als het nu ook zover is moet ik er toch iets van kunnen zien. Ik speur wat ondiepe plekken af. Loop een keer naar de hoek met de overhangende wilgen. Daar ontdek ik een klein snoekje. Hooguit dertig centimeter. Prachtig visje maar die doet nog niet mee aan het feest.
Ik realiseer me wel dat dit de zandput is. Er zit weinig snoek. Het vangen van een vis valt hier al niet mee. Zomaar één van die grote vissen zien is natuurlijk ook een zeldzaamheid.
Het blijft een plas waar flink wat uren in gaan zitten voor ik er iets van ga begrijpen.
Die harde wind die voorspeld is valt overigens best mee. Alle winterkleding hangt achter me over een doorhangende tak. Het is maar goed dat ik de warmtelaarzen niet aangetrokken heb. Als de temperaturen zo hoog blijven is het misschien wel verstandig om het laatste stuk van het seizoen meer aan kunstaas te denken. Ik ben iets aan het knutselen met bont. Klinkt misschien vreemd maar ik ga proberen om een rat te imiteren. Ga hard mijn best doen om er volgende week een paar klaar te hebben.
Ondertussen verstrijkt de dag. Ik tuur wat over de plas. Plotseling vang ik vier buizerden tegelijk in de kijker. Sierlijk zweven ze zonder een wiek te bewegen over de boomtoppen.
De dobbers hebben ook nog niet bewogen. Natuurlijk zou ik wel iets willen vangen maar ook zonder vis is het absoluut geen straf om hier te zitten.