Op zoek naar Megasnoek - (deel 28)
door Co Sielhorst
12 januari 2002.
Woensdag weer naar het grindgat. Via de sluipweg ben ik mooi op tijd aan het water. Als ik aan de lange mars begin loopt de eerste wandelaar al met twee honden achter me aan. Het is pittig koud. De dikke rijplaag op het gras kraakt bij iedere stap. Het loopt wel heel lekker.
Ik vis vandaag op zo groot mogelijke afstand. Het is al een tijdje standaard. Voeren met stukken en vissen met een hele vis. Tijd om dat eens te doorbreken. Ik vis nu ook met stukken op één hengel. Op de andere hengel vis ik met een zwevende baars.
Als de hengels staan moet de laatste laag kleding er ook overheen. Het is rustig. Duurt niet lang. Er komt weer een wandelaar aan met een stel honden. Lastige beesten, zeuren veel te lang rond op mijn stek. Ik probeer ze van mijn hengels weg te houden. Wat een gedoe.
Niet lang hierna komt de volgende. Irritant allemaal. Er komt geen eind aan. Vorige week was het nog zo rustig hier.
Als de zon lekker door begint te komen is het niet meer uit te houden. Een groep vrouwen komt met een heel dozijn losgeslagen idioten mijn kant op. Een van de dames waarschuwt me. Pas op. Hij vreet je brood op. Misschien plast hij ook wel tegen je tas. Ik hou me in maar dat is alleen omdat ik mijn mitrailleur niet bij me heb.
Ik kan door de kijker het parkeerterrein zien vanaf mijn stek. Het loopt helemaal vol. Wat is er aan de hand vandaag? Werelddierendag of zo. Maar waarom moet dat dan hier gevierd worden?
Plotseling schrik ik van een natte neus in mijn nek. Een retriever stuitert over mijn stek. Duikt onder de hengels door. Lijn om zijn nek. Schrikt. Springt. Ik grijp en leg hem plat op de grond. De lijn glijdt van zijn nek. Prachtig vindt hij dat. Spelen!! De baas haalt onverschillig zijn schouders op. Het is een eindje in de middag. Ik overweeg een tactische zet. Hier blijven in niet verantwoord. Ik kan er niet meer tegen.
Ik ga. Ik kan een belangrijk stuk verkenning doen op het derde water van mijn lijstje. Ik kan binnen een uur zeker wel een stek vinden om van de kant af te vissen. Een uur later sta ik voor één van de ingangen naar de plas. Ik zie direct dat ik hier niets kan beginnen. Zover als ik kijken kan zie ik de bodem. Er zijn meer ingangen om bij het water te komen. Overal hetzelfde beeld. Pas als ik bij een steiger kom lijkt het water dieper. Ik kan hier komen omdat het hek kapot is. Misschien is het volgende week weer gerepareerd. Ik trap er niet in. Hier kom ik pas terug als ik iets met een boot geregeld heb. Aan de andere kant van de plas nog even kijken. Grote ijsplaten langs de bomenkant maken peilen onmogelijk. Ik kan wel weer gaan.
Co met de 30 + snoek van 1 december, te midden van een koppel spreeuwen die zoeken naar een slaapplaats…
Zaterdag
Er moet ineens heel wat gesleuteld worden aan de plannen. Grindgat valt voorlopig af. Ook hier moet ik met een boot aan de gang. De waterkeus is ineens erg smal. Ik heb nog een ambitie op de plank liggen. Eigenlijk is die voor volgend seizoen. Ik weet hier wel goed de weg. Heb er in het verleden wel eens gevist. Het is een pittige, taaie rivierplas. Van dood aas verwacht is niet direct iets hier, zeker niet met zeevis. Aan de andere kant heb ik er nog niet veel ervaring mee op dit water.
Veel klein water zit nog potdicht. Even een tussendoortje op een leuk plasje zit er dus niet in.
Ik ga voor de rivierplas. Een groot voordeel is wel dat hij goed bereikbaar is. Ik kies voor natuurlijk aas. Voorn en baars komen hier in ruime mate voor.
Om allerlei gespuis een slag voor te blijven hou ik mijn aasvissen van de bodem. De baars gaat onder een zeildobber. De voorn krijgt wat foam mee en gaat zwevend boven de bodem.
Ik probeer de diepe kuilen in het pad te ontwijken. De konijnen stuiven alle kanten op. Het laatste stuk rij ik door het gras. Tussen de struiken. Tien meter van het water af. Zelfs bij vreselijk slecht weer kan ik hier dus terecht.
Ik hoef niet ver te gooien om op zes meter water te komen. Voor de zeilhengel ligt er een mooi lanceerplatform. Een uitstekende punt waar ik vanaf kan gooien. Vijftig meter naar rechts. Ik maak een lange worp en loop met de hengel terug. Zo kan ik de hele dag de baars stukje voor stukje de kant af laten centimeteren.
Ik heb een paar uur gezeten. Het is een verademing. Hier komt zelden iemand.
In de verte ploegt een schip tegen de stroom in. Nog net zichtbaar in de grijze miezer. Als het geluid langzaam wegsterft reageert de plas. Eerst wordt de lijn langzaam naar links gedrukt. Een paar minuten later wordt het water weer de andere kant opgedrukt. Deze beweging komt nog een paar keer terug als een echo maar wordt iedere keer minder. Dan is alles weer rustig.
Ik zit op een nieuwe stoel. Mijn oude comfortabele zetel is ver heen. Na jaren van heerlijke luiheid hangt het zitje nog met een paar rafels aan elkaar. Oplappen is zinloos. Ziet er wel leuk uit dat nieuwe ding maar het zit voor geen meter. Misschien is dat omdat het nog zo akelig nieuw staat te wezen.
Er komen een paar vogelaars aan. Gewapend met kijkers en boekjes. Ze noteren. Maar wat dan? Ze staan tamelijk opzichtig te turen. De schuchtere doodaars, een heel klein fuutje, heeft zich met drie lange duiken allang uit de voeten gemaakt.
Het is grauw. De hele dag miezert het al. Het is niet erg koud. Pas aan het eind van de dag doe ik mijn jas aan. Er komt geen aanbeet. Ik blijf tot het donker wordt. Dit is geen water om even vlot te scoren. Ik realiseer me dat dit een plas van een heel andere orde is. Hier zijn geen paden. Geen voorbeelden. Geen bekende vissen. Die dingen zoek ik ook niet. Wat zoek ik dan wel. Dat is zoveel, teveel om op te noemen. Ik ga hier zeker iets vinden. Ik heb een rugzak vol met ambitie bij me.