Op zoek naar Mega-snoek! - (deel 21)
door Co Sielhorst
24 november.
Het is woensdag, ik neem vast een voorschot. Ik ben de zon voor. Ik ga naar een bekend water waar ik een paar jaar terug een aantal hele mooie vissen ving.
Ik heb toen nooit de moeite genomen om de noordkant goed uit te peilen. Het is een stuk korter lopen dus ik neem meteen de hele handel mee. Ik balanceer mijn aasaanbieding altijd zo uit dat het geheel zinkt met een vis aan de haak. Ik kan dus peilen met een sardien onder de dobber. Erg opportunistisch maar zelfs onder het peilen kan er dus een snoek opknallen. De dieptes vallen echter zwaar tegen. Meer dan drie meter kan ik niet vinden.
Dan moet het maar. Helemaal naar de andere kant. Daar ken ik goede stekken met dieper water binnen bereik.
Het ziet er hier heel anders uit dan aan de zandput. Het is één grote kale vlakte. Een grindgat. Alleen maar gras en heel erg plat. Halverwege de sjouwpartij moet ik de hele handel over een koeienhek kieperen. Geeft even een onprettige onderbreking. Een stevige trip werk ik liefst in één keer af. Hoofd op nul en starre blik op het verre doel.
Als de hengels staan merk ik vrij snel dat de wind lastig wordt vandaag. De ver weg hengel heeft wat extra lood meegekregen. Die houdt het prima. De dichtbij hengel staat te veel haaks op de wind. De dobber geeft toe aan de druk van de wind op de lijn. De aasvis wordt verplaatst. Ik draai de sardien binnen. Er hangt waterpest aan de dreg. Naarmate de winter vordert sterft dit spul verder af. Als ik iets verder kan gooien kom ik op dieper water. Daar zal ik geen problemen meer krijgen. Als ik nog eens hard gooi, laag over het water haal ik wat meer meters. Ik lig nu veel zuiverder recht tegen de wind in. Ik geloof dat het werkt. Ja, de dobber blijft nu mooi staan. De sardines liggen allebei op ongeveer zes meter water. Na een half uur controleer ik nog eens op plantaardige aanhangsels. Ziet er niet meer uit als een vegetarische maaltijd. Goed zo. Op zes meter is de bodem dus redelijk schoon.
De wind trekt flink aan. Ik kruip dieper in mijn jas. Van een graad of tien blijft niet veel over als het zo hard waait. Mijn handen worden steeds onhandiger. Ik verstop ze even op een warme plek. Als ze het weer doen hobbelt de dichtbij dobber een keer tegendraads. Ik ben alert. Het is een aanbeet. Ga niet zitten wachten tot hij wegloopt. Strak en hak. Contact. Zwemmen is er niet bij. Ze komt vrij snel naar de oppervlakte. Dat bevalt haar niet. Suist nu in de richting van de andere hengel. Ik ga tot het uiterste om een puinhoop te voorkomen. De andere lijn ligt hoog. De vis wil nu omlaag. Ze komt helemaal op gang op het ondiepe heldere water. Rost nu schuimend door de oppervlakte de veilige kant op. Ik zie het stukje siliconenslang op de rand van haar bek. Ze is dus perfect gehaakt. Net is niet nodig. Ik trek even de neopreme handschoen aan om haar achter de kieuw te kunnen pakken. Na een paar buitelingen heb ik haar onder controle. De dreg laat zich makkelijk lossen. Ze ligt voor me op de grindbodem in kristalhelder water. Ze haalt de meter wel. Misschien nog wel een paar centimeter meer ook. Ze heeft niet de kleuren van de grote vissen die ik hier eerder ving. Deze snoek heeft meer de rijke kleuren van een snoek uit plantenrijk water. De grote vissen zijn hier vaak grijs met witte stippen. Misschien krijgen ze die kleur als ze de beschutting van de planten niet meer nodig hebben.
Ik hoor ganzen. Zie ze nog niet. Ik hoor ze dichterbij komen. Plotseling komen ze over een laag dijkje aanploegen. Het stormt echt nu. De strakke formatie komt nauwelijks vooruit. Ze vliegen heel laag. Ik zie ze één voor één naar me kijken. Ze zwoegen voort. Waarheen? Gewoon naar een rustige plek denk ik. Daar heb ik ook wat voor over. Als het begint te schemeren scheren kleine groepjes spreeuwen laag over het gras. Ieder hobbeltje wordt snaarstrak genomen. Ik hoor de snelle vleugeltjes als ze over de plu zwiepen. Het lijkt wel of ze vergeten zijn dat ze naar het zuiden moeten. Wat een gehaast allemaal.
Ik laat nog een kilo vis te water. Dan kom ik erachter hoe rugproblemen ontstaan. Halverwege ben ik al helemaal geknakt. Het hek is nog niet eens in zicht. Ik moet alles echt even neer zetten. Er zit gewoon veel te veel troep in die tas. Hij hangt ook niet lekker. Ik voel gewoon dat ik hier best mee op mag passen.
Vrijdagavond kieper ik de hele tas leeg. Er gaat niets meer terug wat ik niet absoluut nodig heb. Ik hou een zee van ruimte over als ik klaar ben. Voor het grote sjouwen heb ik ook nog een kar staan. Alle bindmiddelen om de hele uitrusting op de kar te sjorren zijn ook nog in orde. Alleen de bandjes hebben wat lucht nodig.
Ik het donker kom ik aan. De konijnen zijn te verbaasd om uit het licht te springen. Koelbox, tas en stoel gaan op de kar. Ik hoef alleen het foudraal met twee hengels en net en de plu om mijn nek te hangen. Een dikke miezerregen waait me tegemoet maar wat loopt dat lekker met die kar. Zie er uit als een bejaarde met een rollator. Bij het hek aangekomen geef ik de volle kar een energieke zwaai. Mijn zelfbeeld wordt weer wat positiever. Zonder veel problemen zet ik een nieuw record neer op de duizend meter met hek.
Binnen een uur krijg ik een tik op de sardien. De aanbeet komt niet ver van de plek waar ik woensdag een vis ving. De dril komt me ook al bekend voor. Veel gestamp en vlot mee naar boven. Daar begint het spektakel. Net als woensdag. Ik probeer vast te leggen hoe fraai de vis weer gehaakt is. Eén hand stuurt de hengel. De andere pakt de camera uit. De vis verrast me met een schitterende sprong. Geloof niet dat die er lekker op staat.
Het is inderdaad de vis van woensdag. Hij onderstreept maar weer eens dat snel en soepel onthaken en niet op de kant halen weinig indruk maakt op een snoek. Ook nu laat ik de vis lekker in het water.
De mist wordt dikker. De wereld houdt nu net achter mijn dobbers op. Als ze zouden verdwijnen was er helemaal niets meer om naar te kijken. Misschien dat ze daarom de rest van de dag gewoon blijven staan.