Megasnoek 115
Door Co Sielhorst
28 januari 2006.
Vrijdagavond weet ik meestal wel wat ik wil. Nu is het allemaal nog wat vaag. Veel water is al met ijs bedekt. Zelfs een grote plas waar ik vandaag langs ben gereden zit op slot. Lichte stuifsneeuw heeft witte golfjespatroontjes gemaakt op het ijs. Dát sneeuwlaagje en het feit dat het bijna februari is roepen herinneringen op.
De film speelt zich af op een klein riviertje. Het is een van de koudste winters die ik meegemaakt heb. Er wordt een elfstedentocht gereden. Ik heb zelf ook al elf Betuwse steden aangedaan om die dag een ijsvrij water te vinden. Meerkoeten wijzen tenslotte van grote afstand de weg. Honderden zwarte stippen midden op het water. Eindelijk water gevonden. Een waterzuivering heeft een groot gat geblazen. Ik kan vissen. Opdringerige watervogels maken het me nog even moeilijk. Als ze door krijgen dat er bij mij niets te halen valt druipen ze af.
Ik maak een vliegende start. De eerste metersnoek is binnen een uur binnen. Ik denk dat het succes te danken is aan de sneeuwlaag die het ijs bedekt op de rest van de rivier. Het grote wak is de enige plek waar wat licht doordringt.
De hele maand februari is één groot visfeest. Ook als de sneeuw weg is, zelfs als het ijs weg is gaat het gewoon door. Ik sluit de lange reeks af met een vis van bijna dertig pond.
Ik heb het nooit meer kunnen evenaren. Ben zelfs niet één keer meer in de buurt geweest van een metersnoek op deze stek. Toch ga ik het nog eens proberen. Waarom zou dat niet nóg eens kunnen gebeuren als ik het anders aanpak. Ik hoop eigenlijk dat er nu op de rivier ook ijs ligt. Liefst nog met een laagje sneeuw erop. De nachten zijn grimmig koud. Vóór de zon op komt ga ik niet op pad. Rond negen uur sta ik in te pakken. Goed opletten vooral geen kledingstukken missen.
Mijn stek is vrij. Had ook niet anders verwacht. Zelfs de zandschuiten zijn er niet. Dat betekent dat ik met deze wind op plekken kan komen waar anders nooit gevist kan worden. Ik heb de nieuwe zwarte zeilen nog even mat gepoetst met een schuursponsje. Nu zal de schittering de zichtbaarheid niet meer verminderen. Het waait pittig. Zelfs hier, in de luwte van de dijk staat een mooie kabbel. Dat gaat lekker opschieten vandaag.
Onder de gewone dobber gaat een reep vis. Ik zet hem iets over het midden van het water. Opletten als er een boot langskomt. Het zeil is al minstens tweehonderd meter weg. Dat zwart doet het buitengewoon goed. Meerkoeten komen de hoekige indringer inspecteren. Ze komen erg dichtbij. Stuiven dan ruziënd weer alle kanten op.
De zon doet het al lekker. Met tevredenheid zie ik dat er uit de takjes snoeihout een prachtige wilg opgegroeid is. Ik heb altijd grote waardering gehad voor deze stek. Vandaar de boomplantactie van jaren geleden. Ik wilde me wat beter kunnen verstoppen.
Er flitsen twee winterkoninkjes vanuit de rietkraag de wilg in. Schetterend beklagen ze zich over mijn aanwezigheid. Ze denken zeker dat het hun boom is.
Verassend snel komt er een grote boot onder de brug door. Ik kan net op tijd de dobber ervoor weg trekken. Ik laat hem een stukje voor de kant weer zakken. Er gebeurt bijna niets. Een vol schip sleurt zelfs bij een veel lagere tempo veel water heen en weer. Dit schip is leeg en verplaatst bijna geen water. Ik vraag me af waar de kunstaasvissers blijven. Het gemaal begint te werken. Ik zit naast de uitlaat. Het stroomt niet hinderlijk hard. Ik ga de zeildobber terughalen van een lange trip. De vis gaat een stuk met het stroompje mee. Wat verder uit de kant wil de wind de vis meenemen. Laat wind en stroom maar een poosje spelen. Ik sluit de beugel. Slip los. De vis bonkt op de top. Hier kan geen levende vis tegenop.
De dag kabbelt rustig voort. Ik denk dat veel trailerhellingen dichtgevroren zijn. Ik de haventjes kan ook wel ijs liggen. Daar komt wat narigheid aan. Spiegelglad water onder de brug. Dat zijn grote ijsplaten. Losgemaakt door dat schip dat al heel lang voorbij is. Heel langzaam komt er een diepgeladen zandschuit van de andere kant dichterbij. Die gaat hier aanmeren. Bovenop mijn stek. Afgelopen met dat zeilen.
Geeft niets, in het stroompje doet die vis het ook heel leuk. Het schip kruipt steeds dichterbij. Het gevaarte valt stil op een meter van het rechtermuurtje. De linkerboeg raakt voorzichtig de stootbalk aan. De schipper maakt met een polsdik koord de voorkant vast. Kijkt dat vanaf zijn diepliggende schip naar het zeiltje dat hij bijna overvaren heeft. Het staat heel parmantig een halve meter van boot af. Hij kijkt me nors aan zegt niets en gaat verder met het vastmaken van de kolos. Ook goeie middag.
De zon kan niet meer weerkaatsen op het water. Daar ligt die chagrijn nu met zijn enorme zandbak. Vanaf de andere kant zie ik dat de ijsplaat onder de brug door is geperst. Even de armen uit mijn net. Met het gevorkte blok geef ik de complete schaatsbaan een duw. Het valt nog niet mee om er beweging in de krijgen. Toch is het net genoeg. Alles kan blijven staan. Ik heb er nog steeds vertrouwen in. Ook in het elfsteden jaar kwamen er aanbeten tegen de schemering.
Een tafeleend stoort zich absoluut niet aan me. Gaat rustig zijn kostje bij elkaar zoeken. Elegante duik. Klein bellenspoortje. Bijna een minuut onder water. Steeds weer op de zelfde plek. Er is kennelijk genoeg te halen. Misschien graast de eend een mosselbankje af. In het laatste zonlicht is deze vogel op zijn mooist. Effen grijze vleugelpartij is in mooi contrast met kastanjebruine kop. Nog even, dan is de zon weg. Een paar kale takken houden wat van de gloed tegen. Dat is al duidelijk voelbaar. Het wordt steeds kouder. Zon weg. Harde wind. Het vriest al weer.