Megasnoek 110
Door Co Sielhorst
24 december 2005.
Ik word altijd een beetje hebberig van grote snoeken. Kan er nooit genoeg van krijgen. Die grote kille ogen, dik als een stevig dijbeen. Ik wil wat gaan voeren om de dames aan te moedigen.
Ik diep wat vis op uit de vriezer. Een kluit blankvoorns is één geheel geworden in de permafrost. Ik sla de boel buiten even los met een hamer. Alle vissen blijven heel en er komt ook nog een leuke baars uitrollen. De rest is voorn. Mooi spul om in brokken te voeren.
Opletten dat ik wel de katapult meeneem. De vissen blijven vannacht buiten staan. Dan zijn ze morgen precies tegen ontdooid aan. Stijf bevroren vissen zinken niet, dat kan ik nu niet hebben. Ook aan snoekbaars denken. Ik ga een hengeltje optuigen voor een subtiele aasaanbieding. Er gaat een enkele haak aan voor kleine reepjes vis. Een wartelloodje ervoor zodat ik de vijftig meter voorbij kom.
Door alle voorbereidingen en het geknutsel vliegt de avond voorbij. Na een onrustige nacht vol grote bekken en scherpe tanden stouw ik alle spullen in de auto. Extra laagje kleding erbij want het is grimmig koud. Ik rij nog steeds niet de snelste weg denk ik. Nu neem ik een afslag eerder. Dit is beter. Even later heb ik de hele berg die voornamelijk uit kleren bestaat achter de auto liggen. Alles móét in een keer mee naar mijn stek.
“In één keer..”
Het is grauw en er staat een smerig windje. Snel een beschut kamp inrichten. De baars gaat onder de dobber. Daar kan een krab niet veel mee aanvangen. Die huid is zo hard als een kokosnoot. De wind komt van achter. De worp is dus een nieuw record. Het valt me op dat het water niet veel dieper wordt op deze afstand. De andere hengel, met het reepje voorn, vuur ik even later af. Ook hier een nooit eerder bereikte afstand. Boordevol vertrouwen duik ik weg. Trek die pet tot over mijn oren en ga een bak koffie inschenken.
De dag vordert zonder iets dat het vermelden waard is. Er is ook boven water helemaal niets te zien. Zelfs geen ganzen. Ieder levend wezen lijkt door de kougolf verdreven. Pas tegen de avond komen er heel veel wulpen foerageren. Ze landen aan de overkant. Opvallend, de anders zo melodieuze vogels strijken in complete stilte neer. Ze zijn met een imposant aantal. Vijfhonderd? Zeshonderd vogels misschien die allemaal hun klep houden? Ik ga aanstalten maken voor de aftocht. Heel langzaam draai ik beide hengels in.
Zaterdag ben ik er weer. De temperatuur is zeer aangenaam. Ik zie al snel dat de krabben weer een stuk actiever zijn. Er vliegen ook weer insecten rond. Een peloton kriebelmuggen danst naast mijn plu. Zo stil als het vorige keer was, zo levendig is het vandaag. Links van me lopen kolganzen het korte gras nóg korter te maken. Rechts van me staan honderden brandganzen mij met gestrekte nekken in de gaten te houden. Als ik ga zitten komen ze tot rust. Vanaf de overkant wordt ik toegefloten door grote troepen smienten.
De bovenlaag hoeft voorlopig niet aan. In deze levendige omgeving zal er toch ook wel iets mijn kant opkomen vandaag? Ik zit er reikhalzend naar uit te kijken. Voor een vogelaar is dit een prima stek. Vooral nu er een vogel met vier vleugels op me af komt vliegen. Ik gris de kijker uit de tas. Het beest komt recht naar me toe vliegen. Steeds dichterbij. Het is een roofvogel met de klauwen klemvast in een duif. Zonder al te veel moeite sjouwt de jager zijn prooi mee en verdwijnt ermee achter de dijk. Mooi spektakel.
Dán lijkt de lucht boven de plas ineens op één grote trechter. Vanaf grote hoogte storten zich grote aantallen eenden naar beneden. Steeds meer groepen kleine stipjes trekken cirkels boven het water. Ze laten zich vallen zodra er ruimte is om te landen. Binnen een half uur zitten er vele duizenden eenden op het water die steeds fluitend nieuwkomers verwelkomen. Er is van alles te zien vandaag maar onder water blijft het erg stil. De baars blijft onaangetast. De snipper vis moet ik regelmatig vervangen. Het levert niets op.
Maandag tweede kerstdag. Derde visdag mag het voor mij ook heten. Het water straalt van een afstand al honderd procent sfeer uit. De combinatie mist en opkomende zon is altijd goed voor mooie plaatjes. Een soort broze kerstbal. De voorspellingen zijn hel en verdoemenis voor vandaag. Toch verdrijft de zon de nevelen. Binnen een half uur zit ik tegen een strak blauwe hemel aan te kijken. Ik zit nog steeds op dezelfde plek. Daar ga ik vandaag niet aan morrelen. Volgende keer misschien wel.
Ik wil graag wat meer weten. Dan zal ik op onderzoek uit moeten. Ik zit al uit te kijken naar een andere toegangsweg. Het lijkt wel of de futen, links van me, niet zover uit de kant duiken. Ik zet de piepers aan en probeer uit te vogelen waar de viseters iets vangen. Ik ga een poosje door de kijker zitten gluren. Ik kan met geen mogelijkheid een fuut vinden die vis vangt. Toch zitten er wel zes in de linkerhoek. Opvallend dat aalscholvers zich hier helemaal niet vertonen. Ik denk dat dit water te helder is. De vis zit natuurlijk ook erg diep. Ze zien die haakbekken al van ver aankomen en laten zich niet pakken. Dan zie ik de futen vertrekken. Onder water vliegen ze beter dan er boven. Ik weet niet wat ik hier van moet denken.
“Alles wit..”
Dan komt vrij onverwacht de weersvoorspelling op alle fronten uit. Ik zit binnen een paar minuten onder een inktzwarte hemel. De wind rukt hard aan mijn plu. Er knapt een balein. Snoekvisser gespiest door eigen paraplu flitst het door me heen. Ik bind het scherpe ijzer tegen de steel. Vóór de bui losbarst heb ik ál mijn kleren aan en nog een extra scheerlijn gezet. Ik hoop dat de rest van de plu het niet begeeft. Binnen een paar seconden is dan alles wit. Prachtig om te zien. De harde wind gaat weer liggen. De wolken breken open. Torenhoge donkere formaties waar zwarte vegen onder hangen. Woeste luchten. Ik zit eerste rang, helemaal alleen, met volle teugen te genieten van het natuurgeweld.