Karperpassie 88
Door Co Sielhorst
20 september 2003.
Nog een keer alles uit de kast voor een nette vis. Ik heb veel leuke dingen gedaan. Genoten van het vissen en de dingen er omheen. Heel belangrijk maar er knaagt nog iets. Ik wil weer eens een mooie grote vis vasthouden.
Aas staat buiten te weken. Materiaal is in orde. Vóór de lange sessie ga ik nog een avondje vliegvissen met Bart. Voor de zekerheid gaat er ook een spinhengel mee. Ik weet niet hoe het staat met mijn vaardigheid met de soepele zweep. Het is al weer een hele tijd geleden. Als we aan de Lek staan blijkt de routine aardig gesleten. We maken er een trainingsstage van. Vliegvissen is toch iets dat we allebei willen beheersen. Onze vliegen zijn kennelijk helemaal niet interessant. Aan vis ontbreekt het niet. Na een uurtje oefenen beginnen er baarzen te jagen. Vlakbij de vaargeul. Waar is die spinhengel? Eerste worp is meteen raak. Twee korte tikken en beng! Baars op een oppervlakteplugje zonder lip. De tijd gaat veel te snel. Best lekker, even een paar uurtjes gooien.
Vrijdagmiddag stap ik in de boot. Een voerstek maken. Een lange streep van diep naar ondiep. Er staan twee lange palen vlakbij de stek. Daar ga ik vannacht liggen. Zo kan ik van diep water tot vlak onder de kant vissen. Ik ga er flink tijd tegenaan gooien. Gewoon de klok rond vissen. Daarom laat ik de vertrouwde penhengel thuis. Ik ga met twee wakerhengels vissen.
Thuis knoop ik een vrijloopsysteempje in elkaar. Stukje bladloos dichtbij de haak zodat de gevlochten lijn strak op de bodem blijft liggen. Als de zon zakt ben ik voor de tweede keer op weg naar mijn stek. Een heel zacht windje zorgt ervoor dat ik de laatste meters geruisloos af kan leggen. Alles ligt al klaar. Stoel op zijn plaats. Hengels in de steunen en twee piepers eronder. Net ligt klaar. Ik hoef alleen twee touwtjes vast te maken. Voor ik ingooi kijk ik eerst even rond. Er is nog niets van activiteit te zien. Op een voerstek in open water is hier alleen brasem en zeelt te herkennen. Graskarpers kunnen ook heel nadrukkelijk spitten en hele schuimplaten omhoog jagen. Karper verraadt zich hier niet snel op dieper water.
Het wordt dampig. Al snel vervagen de contouren langs het water. Het is nu bladstil. Ik ben helemaal alleen en geniet daar met volle teugen van. Goed gezelschap is ook prettig maar af en toe heb ik dit heel hard nodig. Alleen maar vogelgeluiden. Er gaat een uil op jacht. Ik hoor hem, maar ik zie hem niet. Heel ver weg klink regelmatig een hese roep. Een roerdomp. Die laat zich niet vaak zien. Alleen in de winter komt er hier wel eens een langs de lange rietkraag vliegen. De sterrenhemel staat de fonkelen. Opvallend oranje. Moet mars zijn,de rode planeet. Kleine beer, grote beer en het steelpannetje. Ik ken er maar een paar. Pas na een paar uur komt de maan op. Een heldere sikkel,vlak boven het rietveld. Dan beukt er een karper door de oppervlakte. Midden op mijn stek. Ik ben meteen helemaal bij de les. Nog een keer! Helemaal eruit. Geen hele grote vis. Toch is een aanbeet nu van harte welkom. Na een paar uur zit ik weer weg te dommelen. Plotseling staan beide piepers te kreunen en te vonken. Een blauw en een geel oog staren me nog een halve minuut aan. Moet een vleermuis geweest zijn. Heeft beide lijnen aan getikt. Ik ben weer een poosje bij de les.
Het wordt erg klam. Ik doe mijn warme jas aan en trek een deken over mijn benen. Heel comfortabel zit ik wat te doezelen. Dan zak ik weg in een diep zwart gat. Op mijn rug krijg ik de meest wilde dromen. Ik vertel alleen die van die snoek. Ik sta in een zwaar gevecht met een hele grote snoek…. Dan schrik ik wakker. Die snoek zal nog even moeten wachten. Mars is inmiddels halverwege de baan die ik in gedachten heb. Dan moet nu ongeveer de helft van het duistere deel van de dag voorbij zijn. Rond drie uur dus. Nog steeds geen vis. In het maanlicht zie ik een graskarper onder de top scharrelen. Hij wordt nerveus van mijn lijnen en gaat verder.
Door de elektronische hulp zak ik makkelijk weer weg in dromenland. Mijn lijf houdt op met protesteren tegen de wat beperkte ruimte. Ik zit lekker zo. Op het randje van dromen en waken schuift het firmament voorbij tot het grijs wordt. Er komt kleur aan de hemel. De maan verbleekt. Dan lijkt het plafond naar beneden te komen. Ik zit ineens in hele dichte mist. Het is kil. Overal hangen nu dikke druppels aan. Op mijn stek is het heel levendig geworden. Een aantal vissen schuimt er enthousiast overheen. Brasem zo te zien. Ik kijk het een poosje aan. Het schuimen gaat gewoon door terwijl ik af en toe de lijn zie schokken. Dit ziet er niet goed uit. Ik ga verkassen. De mist trekt net zo plotseling op als hij is gekomen. De zon verjaagt de laatste hogere wolken. Het wordt heet in de luwte. Wat nu? Vóór het grote plompenveld doet de wind nog wat. Dan moet ik daar maar eens wat proberen. Daar zit ik nog uren te stoven. Wat is er in godsnaam aan de hand? Teleurgesteld pak ik eind van de middag in. Niet dat ik het nu helemaal opgeef. Ik rij door de polder naar huis. Er drijft nog heel veel gras op sommige plekken. Ik voer een paar stekken. Dan ga ik naar huis. Even een hele dikke uitsmijter maken. Dan pak ik de penhengel uit het rek en ben weer weg.
Op de stekken gebeurt niet veel. Bij een versmalling ligt een groot grasdek op het water. Gevarieerd in dikte met een paar open plekken. Heel voorzichtig scharrelt er een vis onderdoor. Ineens ziet het beest iets. Hij moet en zal het hebben. Duwt het gras zeker tien centimeter omhoog. Ouderwets “tenten”, lang geleden dat ik een vis dit zag doen. Ik wordt er helemaal nerveus van. De keus is duidelijk. Er gaan drie kattenbrokjes onder de haak. Ik gooi ver over de vis heen en kan mijn aas redelijk dicht bij de vis krijgen. Het beest verplaatst zich nogal hoekig. Steeds weer deint het gras op een andere plek. Nu ben ik hem even kwijt. Daar is hij weer. Een stuk naar links. Dicht bij de kant. Ik ga er achteraan ondanks het risico dat hij me doorkrijgt. De vis duwt weer een dik pak gras omhoog. Ik leg mijn aas er naast. Het beest wordt er helemaal enthousiast van. Duwt een gat in de plantenmassa. Doet nu pogingen om mijn aas weg te zuigen. Vreselijk spannend. Hij moet ze echt hebben. Breekt nu door de stengels en krijgt dan luid smakkend vat op mijn aas. Hij krijgt de brokjes te pakken. Ik beheers me tot de lijn beweegt. Dan breekt de hel los. De planten vliegen door de lucht. Dit wordt een hele zware dril. Na een moeizame partij touwtrekken laat ik de vis een gat in de plantendeken maken. Nu past het net erin. Een mooie strakke schub. Begin twintig. De eer is in ieder geval gered.
Ik heb er nu ongeveer vierentwintig uur op zitten. Wat op de plas niet lukte wil hier eigenlijk ook niet vlotten. Geen reactie op een voerstek. Ik moet er regelmaat in brengen. Misschien is dat de sleutel.