28 april.
Vorige week was niet echt een succes, maar één ding is wel gelukt. Ik heb geen graskarper gevangen! Misschien ben ik op de goede weg. Ook laat ik de binding met één vaste stek varen. Ik heb wel gevoerd maar op uiteenlopende plaatsen. De temperatuur is aardig opgelopen dus ik heb gevoerd op ondiepe plekken. Niet dieper dan twee meter. Het waait hard, gaat ook niet droog blijven. De wind staat in een ondiepe hoek waar ik ook wat gevoerd heb de laatste dagen. Hier heb ik de boot niet nodig. De harde wind is een nadeel, de paraplu staat niet lekker, moet hem steeds vasthouden. Striemende regen slaat nu met vlagen onder mijn gammele onderkomen, de eerste uren zijn een echte beproeving. Na de middag wordt het droger maar het blijft koud.
De pen heeft nog niet bewogen. Plotseling wordt de waker stevig richting startoog getrokken. Ik ben een fractie te laat, haal blind uit en denk dat ik contact heb, klopt, maar het is geen vis, ik zit muurvast, kan alleen de boel alleen maar kapot trekken. Verder gebeurt er helemaal niets de rest van de dag. Voor ik wegga stort ik een lading gemengd graan langs de kant. Ik hoop dat hier in de loop van de volgende dag zonnende vissen komen, kijken wat er dan gebeurt.
29 april Het is zondag, doe rustig aan, gezellig ontbijtje en zo. Laat in de middag pak ik de penhengel en ga een poosje in de graanhoek zitten. Ik kom de dijk af en zie de signalen, grote schuimstrepen in de hoek waar ik gevoerd heb. De veroorzaker laat zich ook snel zien. In tijgersluipgang leg ik de laatste meters af. Heel voorzichtig zet ik de pen dicht bij de schuimstrepentrekker. Als ik goed kijk zie ik dat het een zeelt is, kan die bal nooit aan, blijft wel de aandacht trekken. Ik heb heel goed zicht op de stek, in de schaduw van de takken zie ik een brede rug, formaat stevig dijbeen, zonder netkousen, een spiegel dus. Mijn aas is dichtbij de vis, hartslag gaat omhoog, pen zakt, loopt niet door, lijn wordt geraakt. Ik merk dat meer vissen mijn stek bezoeken. Mijn aas laten ze gewoon liggen!
Als het donker wordt voer ik nog stevig wat graan bij en ga naar huis. Thuis aangekomen ga ik direct alle kasten napluizen, kom een blik capucijners tegen, perfect, heb ik vroeger ook al eens goede zaken mee gedaan. Morgen ben ik er weer. De ballen gaan de vriezer in.
30 april Om vier uur ben ik wakker. Het heeft me helemaal te pakken, in dit stadium is geen moeite me teveel. In het donker kom ik aansluipen. Eerst een bak koffie, even rustig kijken. Tegen de smalle streep blauw die steeds lichter wordt is veel beweging te zien aan de oppervlakte. Na een half uur zijn er schuimstrepen te zien op mijn voerstek. Ik durf hier niet te vissen voor ik wat meer kan zien. Tegen half zes is het te doen. Ik heb nu een pennetje opgezet dat vanzelf gaat staan, een snipper lood om de lijn beneden te houden, haakje acht, geen onderlijn.Direct begint het lucifergrote pennetje te waggelen. Ik haal uit, niets.
Nieuwe capucijner op de haak, gaat ie weer, pats, grote brasem. Gelukkig gebeurt dat niet nog eens. Het is een drukte van belang, brede schuimstepen, er zitten weer veel zeelten tussen, na een paar stootjes blijft het rode puntje vaak net onder de oppervlakte staan, als ik dan ophaal zit het aas helemaal begraven in rottend blad. Als de zon dan opkomt lijkt de activiteit te verdampen terwijl de laaghangende mist optrekt, de wind veegt de bewijzen van activiteit de hoek in, er komen ook geen nieuwe bewijzen.
Dan schuift het rode puntje langzaam weg, tik, dreun, afgeschoten beukt een supersnelle vis naar links, kan helemaal niet, ligt vol met ondoordringbare bossen dood hout. Iedere keer als de spurt hapert in de takkenbende zie ik een rug van een spiegel de oppervlakte doorbreken en ik kan helemaal niets doen.De lijn loopt muurvast, de golven , vijftig meter naar links geven aan hoever de vis het geschopt heeft. De rek in de lijn is nu in mijn voordeel, hij breekt de lijn niet als het laatste obstakel wat mee veert.
Ik flikker bijna te water als ik probeer stukken hout uit de lijn te werken, de hengel moet onder een omgevallen boom door, verder uit de kant zit nog veel meer narigheid. Ik leg de hengel neer als ik zie dat de vis een eind verderop de kant in ploegt. Zou ik hem zo kunnen scheppen? Ik kijk het even wanhopig aan, de vis heeft mij scherp in de gaten, dit wordt niks, ik ga de boot halen. Duurt een paar minuten, roei direct naar het obstakel. Het zijn spanten van een rotte houten boot, als ribben van een prehistorisch monster steken ze omhoog uit de bodem. De lijn hangt slechts aan een splinter, het verdwijnpunt van de lijn springt nu een stuk naar het midden. Ik hark de hengel weer in de boot, iets druk en het contact met de horden-springende spiegel is hersteld. Hij neemt de boot vlot mee en lijkt hetzelfde parcours nog eens af te willen leggen, zeult me door de takken van de overhangende elzen de hoek in waar het allemaal begon. Ik hoop dat de lijn niet te erg beschadigd is en voer de druk op. Eindelijk gaat de bel voor de laatste ronde, hij ploegt door de oppervlakte, ik laat hem niet meer gaan. Een keiharde spiegel, pond of vierentwintig, mannetje, echte krachtpatser.
Het beest had een bordje om zijn nek hangen met mijn naam erop. Ondanks alle ellende kon hier kennelijk niets fout gaan, mooie start. Ik parkeer de boot naast mijn stek, even wat platen maken, dank, mooi beest, voor je adembenemende knokpartij. Even uitblazen, wat eten, koffie en een sigaar. Het is nu doodstil op mijn stek, ga zo naar huis, voer nog stevig wat bij, komt misschien vanavond nog van pas.
Camera inpakken, losse spullen bij elkaar rapen, de zon schijnt uitbundig, alle vogels lijken gezamenlijk een concert te geven. Even een paar grove bellen, pen verdwijnt, lijn kruipt erachteraan, reflexen doen het nog, dikke schub komt kopschudddend door de oppervlakte beuken, slaat woest in het rond, kan geen richting vinden, kort houden, van de verrassing profiteren. Iedere beweging rem ik zo hard mogelijk af. Hij krijgt het niet voor elkaar, dit wilde gebeuk kost veel energie, het gaat erg snel, net eronder, binnen. Schitterend kado op de valreep, nog even een platensessie.
Het blijft een duivels moeilijk water vol gevaren bij een dril, ben wel blij dat ik daar nu eindelijk aan toe kom, toch weer op kleine aasjes. De ballen gaan voorlopig de vriezer in. Als ik thuiskom ben ik gesloopt, even een paar uurtjes plat. Eind van de middag ben ik er weer helemaal, loop wat door de tuin en kijk naar de lucht. De wind is een kwartslag gedraaid, zier er dreigend uit. Er zit nog een bodempje in mijn aasemmer. Lieverd, schat, moppie, slijm, slijm, kunnen we vroeg eten? Ja hoor, ik heb ook wel trek.
Om zes uur ben ik weer onderweg. Ik zit nog geen kwartier en zie de lucht zwart worden, het is nog droog, ik voer bewust nog niets, er kan best nog een vis rondscharrelen. Er komt een enkele grove bel naar de oppervlakte, pennetje ploft weg, lijn loopt bijna strak, beuk, ineens zit ik weer volop in het strijdperk. Een lompe hoge spiegel is mijn prijs, zal net de vijfentwintig halen, nummer drie vandaag.
Een ritme van voeren en vissen kan soms zo goed werken. De tijd dat er niet gevist wordt en de vis onbekommerd kan azen is net zo belangrijk als het vissen zelf, in een beperkt aantal uurtjes kan een prettig resultaat behaald worden. Nu zijn het mid-twintigers, de dertigers komen ook nog wel.
|