Karperpassie 70
door Co Sielhorst
10 mei 2003.
Het is grijs. Toch ga ik er even uit vanavond. Er valt af en toe een spatje en het is windstil. Na het eten kan ik meteen weg. Misschien moet ik een keer echt gaan struinen. Het eerste stuk water waar ik overheen kijk ziet er vrij levenloos uit. Verderop ligt nog een water waar ik een heel eind langs kan rijden. Ik stop regelmatig. Ook hier weinig te zien. Vrij snel heb ik een ruime kilometer overzien. Dat struint lekker weg.
Dan kom ik op een stuk waar duidelijk vis actief is. Eerst een paar voerplekjes maken. Een paar handjes maar. Dertig meter naar rechts komen lome halve ringen uit de kant deinen. Ik zit goed hier. Vanaf de andere kant komen ook duidelijke signalen van azende vissen over de oppervlakte rollen. Eerst even een basisstek in orde maken. Het spettert toch nog zo hard dat ik mijn spullen onder de plu installeer.
Alles staat. Het begint pittig te regenen. Alle actieve vissen kappen er mee. Gaan ze weg uit de ondiepe oever? Het lijkt er wel op. De regen lijkt ze te storen. Na een uurtje wordt het minder. Ze komen vast weer terug. Op mijn voerstek gebeurt niet veel. Ik weet niet wat er nu ineens aan mankeert maar ik zie geen teken van leven meer de rest van de avond. Ik ga een paar uurtjes door in het donker. Als het weer hard begint te regenen geef ik het op.
Ik heb me de hele week al voorgenomen om nu strak aan één plan vast te houden. Teveel zwerven lijdt tot niets. Het frustreert alleen maar. Voorlopig wil ik weer een poosje op de plas vissen, lekker in de boot. Als de omstandigheden goed zijn wil ik er ook af en toe een avondje neerstrijken.
Vrijdagavond moet ik de spullen nalopen. Er moet een nieuwe dyneemalijn op de molen. Ik heb meteen maar tweeduizend meter aangeschaft. Kan ik voorlopig een poosje vooruit. Het rekloze spul kan niet direct op de molen. Bij de geringste krimp slipt de hele kluit lijn over het spoeltje. Met een paar elastiekjes als onderlaag is met hele probleem opgelost. Er staan nog niet veel planten op het diepere water. Het duurt gewoon wat langer voor de water temperatuur hier oploopt. Ik moet de boot nog even leeghozen. Ook vanavond doen, dan hoef ik morgen geen kabaal te maken. Even licht voeren kan ook geen kwaad.
Voor het eerst weer serieus op karper hier. Ik voel een prettig soort nerveuze spanning als ik mijn strooigoed op strategische plekken neergooi. Het is al weer donker als ik thuis kom. Ik kan gewoon niet stil zitten. Ga de penhengel optuigen. Iets zwaardere pen want ik heb nog niet de hulp van de bladeren om wat houvast te hebben op mijn stek. Nu zal het lood de ankerfunctie moeten krijgen. Ik ga deze grofheid compenseren op de laatste tien centimeter. Na een half uur kliederen in een bak water weet ik precies hoeveel foam er nodig is om een nootje onder de haak drijvend te krijgen. Dan ga ik kijken hoeveel lood er nodig is om mijn aas twee centimeter boven de bodem te houden. Zo wordt het toch nog laat maar ik heb er een goed gevoel bij.
Zaterdag win ik het van de wekker. Bij het eerste licht schuifel ik voetje voor voetje van de dijk af. Het is koud geweest vannacht. Ik zie niet direct waar ik moet beginnen. De wind is ook geen aanwijzing, er is geen wind. De voorspellingen geven zuidwest op. Dan kan ik het best gewoon hier vóór de boot beginnen. Ik duw me voorzichtig naar een struik waar ik de touwtjes aan vast kan knopen. Gaat heel stilletjes allemaal. Perfect. Dat voeren van gisteren heeft geen zichtbare effecten meer. Ik gooi voorzichtig een paar handjes notenmix op mijn stek. De nieuwe lijn ligt mooi in de oppervlakte en niet als een kurk erop zoals de vorige lijn. Allerlei pluisjes drijven er gewoon overheen. Als die aasaanbieding nu ook nog gewaardeerd wordt ben ik weer een paar stappen verder. Plotseling klettert er een zeelt uit het water. Even later staat mijn pennetje te waggelen. Hij komt er nog eens helemaal uit. Weer beweegt mijn pennetje. Kijken of ik mijn beurt voorbij kan laten gaan. Na een uur of drie geloof ik dat het gelukt is.
Mijn principes beginnen week te worden. Ik ga rond roeien. Kijken of ik iets wijzer kan worden. Paaiende brasems ik een hoek. Grote wolken kikkervisjes langs de rietkant. Visbroed ik het slootje. Rijk gevulde vissoep met dikkoppies. Hier kan geen aasje tegenop. Ik probeer het nog even voor het slootje, misschien dat het warmere water hier wat aantrekkingskracht heeft. Hier blijkt dat ook met wat meer wind het spul keurig blijft staan. Maar nu even niet. Een aanbeet. Eindelijk. Ik mis hem. Prachtig gewoon, niet te missen leek het. Ik zit hier nu al twaalf uur. Diverse stekken geprobeerd maar ik ben bang dat het vandaag niet gaat lukken. Ik ga inpakken.
Op de terugweg ga ik door de polder. Misschien kom ik nog wat tegen. Bij het eerste water zie ik dat er een licht stroompje staan. Er zou dus een gemaal kunnen draaien. Het eerste staat stil. Dan moet het andere draaien. Klopt helemaal. Een lekker stroompje. Geen vissoep hier. Dat spoelt allemaal weg. Of dat goed is of niet weet ik niet. Wat ik wel weet is dat mijn aas op dit stuk van het water niet de concurrentie aanhoeft met al dat natuurlijke spul. Ik strooi een paar handen nootjes in de uitstroom van het gemaal. Verderop ligt nog een watertje. Ik ga er even kijken. Het is een vrij smal water. Ook hier is het vissoep eten. Bij ieder plantenveldje staat het water te schudden. Er liggen ook al vissen te zonnen tussen de bladeren. Ik probeer het niet eens.
Snel terug naar het gemaal. Het stroomt vrij pittig. Goed dat ik iets zwaarder spul opgezet heb. De stroom drukt het pennetje weg. Het zwalkt mee in de draaikolken. Wordt tegen de kant gedrukt. Nu blijft het redelijk staan. Na een schok duikt het ganzenveertje weg in het kolkende water. Ik ben er op bedacht. Een vlammende pijn door mijn arm als ik vasttik. Een woesteling sjort me nog eens pittig door de pijngrens. Ik zeur nergens over maar ik voel het best. Het beest gaat als een dolle tekeer. De lijn springt met bloedstollende schokken over zijn rugvin. Nu een halve sprong. Dan weer de kant in. Als de vis op het ondiepe water omkeert zwaait er een fraaie staart door de oppervlakte. Het is ook geen hij maar een dikke zij. Ze weet niet wat ze wil. Ploegt hard tegen de stroom in. Dendert dan weer keihard de andere kant op. Aan de sprongen over haar rugvin voel ik dat de haak in haar bek zit. Het net gaat erin. Ze merkt het. Gaat er weer als een dolle vandoor. Het gaat toch nog vrij lang duren. Toch heb ik er alle vertrouwen in dat het goed komt. Iedere keer als ik haar zie schat ik haar zwaarder in. Eerst dacht ik: leuk, kan wel een twintig pondjes halen. Nu denk ik al dat de vijfentwintig er wel inzit. Als ze over het koord glijdt durf ik er nog wel iets bij te doen. Zelden is een vis zo welkom geweest. Mijn prijs is binnen. Ik maak een plaatje. Zet haar terug en ga inpakken. Ik heb niets meer op mijn verlanglijstje staan voor vandaag.
“Mijn prijs is binnen”