Karperpassie 68
door Co Sielhorst
26 april 2003.
Ik ben deze week al twee keer van het water geblazen. Volkomen onverwacht pakten zware wolken samen. Onheilspellende kleuren van oranje tot blauw-zwart gingen vooraf aan een veel te snel invallende duisternis. De bomen stonden te zwiepen. Al het dode hout werd er met geweld uitblazen. Met het subtiele lichtpennetje kon ik het allemaal gewoon vergeten.
Zaterdag zit ik weer in de boot. Goed gevoel de laatste keer. Een soort thuiskomen eigenlijk. Ik blijf vlak voor het gaatje waar ik de boot altijd in parkeer. Zo hoef ik niet onnodig veel herrie te maken. De wind blaast ook op deze kant. Onder het inruimen zie ik iets kleins langs de ruige oever sluipen. Vanuit mijn ooghoek zie ik af en toe bewegingen die ik niet meteen kan plaatsen. Dan springt er ineens een winterkoninkje op een boomstronk en gaat daar het hoogste lied zitten zingen. Mijn dag is nu al goed. Het kleinste vogeltje zingt het mooiste lied valt me op. De grootste die ik hier op een doordeweekse dag zie is een reiger. Ja, best wel een kanshebber voor de titel slechtste zanger van het hele circus. Er komt nog veel meer aardig vogelgeluid voorbij. Een roodborstje gaat vanaf een hoog punt zijn uiterste best zitten doen. Lijkt nergens op, maar ik geloof niet dat het alleen voor mijn oren bedoeld is.
In een holletje boven in hoge boom nestelt een stel spreeuwen. Ze vliegen af en aan met bouwmateriaal. Nu hebben ze even pauze. Kwetteren en kwelen samen wat. Heel aardige geluidjes. Ik hoor ook een wulp, vreemd in deze tijd. Dan hoor ik ook een buizerd. Toch zie ik geen wulp, en ook geen buizerd. Ja, natuurlijk. Dat doet die spreeuw. Ze zijn verbluffend goed in geluidjes imiteren. Vroeger heb ik veel uren doorgebracht op een fort. Mijn hengels stonden toen vaak op een stel optonics. Daar hebben ze me in het begin ook mee gefopt. Na verloop van een paar weken wisten ze perfect een fluiter te imiteren.
Er komen steeds golven van een zelfde plek. Het zijn geen grote vissen. Het duurt even voor ik een vis helemaal kan zien. Brasems. Heeft met paaien te maken. Is dit het voorspel? Het kunnen ook de naweeën zijn. Het zijn steeds maar een paar vissen. Het regent nu constant. Het valt recht naar beneden. Gaat ook niet echt hard tot nu toe. Ik heb gevoerd met een mix van pinda en pistachenootje. De laatste is heel zacht geworden en ruikt prettig. De harde bast die ik lekker laat zitten biedt een prima pantser voor kleine visjes. Dit is ook een prima nootje voor loodmontages.
Het duurt uren voor ik het eerste tikje zie. Dan gaat het ook nog niet door. De regen gaat over in een soort moesson. Dan draait de wind en loop op richting stormkracht. Ik wordt nu voor de derde keer van het water geblazen. Ik raak nu ook doorweekt. Letterlijk en figuurlijk druip ik af. Boven op de dijk snijdt de wind dwars door me heen. Ik ga naar huis.
”De regen gaat over in een soort moesson”
Rond zes uur heb ik kop hete thee voor me staan. Droge kleren brengen de strijdlust weer vrij snel terug. Bovendien zie ik aan lucht dat er verbetering aan komt. Een uur later ben ik weer op pad. Even in de polder kijken. Hier stuiven de brasems over alle aantrekkelijke stekken heen. Onmogelijk om hier te vissen. De ene lijnzwemmer na de andere, heb ik geen zin in. Ik ga wat cultuurwatertjes bekijken. De luwte van de stad lijkt me ook wel wat. Het waait nog steeds pittig. Ook hier nog al wat paaiende brasem. Ik loop naar de hoek van een singel. Hier staat het water bol van het brasemgeweld. Hier loopt ik een dertig meter voorbij. Gadver, mijn stoel is doorweekt. Jas heb ik ook niet veel meer aan. Gelukkig heb ik altijd wat reservekleding in de auto liggen. Er is zoveel rumoer in het water, ik durf nu best een paar handen nootjes te strooien. Vijf minuten later zie ik al lome deining op mijn stek. Pennetje schokt een keer. Dan dendert er een boeggolf weg. Erg schuw voor lijnen. Vrij snel komt er weer een vis langs. Trage kolken over mijn stek. Ook nu zie ik beweging. Puntje schokt. Gespannen klemmen mijn handen om de kurken. Weer golft er een vis weg. Ik maak de lijn tussen aas en pennetje zo kort mogelijk. Ik moet een sneller signaleren dat een vis mijn aas pakt. De belangstelling voor de nootjes is er in ieder geval. Het pennetje staat even te sidderen. Ik probeer het. Een grote wolk modder klimt als een paddestoel naar de oppervlakte. Tot mijn verrassing sta ik met een kromme hengel. Nog steeds met mijn vinger tegen de spoelrand. Dan breekt de hel los. Een ontketende vis beult mijn hengel af. Na de eerste explosieve sprints gaat het tempo naar beneden. Het beest moet zonodig de rechterhoek in. Ben ik niet blij mee. Er begint een fris plompenveldje op gang te komen. Ik wil niet het hele plantenbedje slopen. Loop de hoek in. Zo kan ik boven de vis blijven. Wat een naar beest. Nu wil hij strak onder de kapotte beschoeiing kruipen. Ik geef een paar schoppen tegen de verrotte palen. De vis reageert er getergd op maar gaat niet naar het midden. Er zit helemaal geen stuur aan dit beest. Dan zie ik hoe dat komt. De lijn loopt naar de rugvis van de vis. Hoe het precies zit kan ik nog niet goed zien. Ineens schakelt hij weer over. De turbo gaat er weer op. Die haak zou nu toch los moeten schieten als hij in die vin zit. Er komt bekijks. Een jonge gast gooit zijn fiets in de struiken. Vierentwintig, is vorige week ook gevangen. In het net valt de haak eruit. Ja, ziet er wel uit als vierentwintig. Toch mis ik iets als ik het net optil. Klopt, ik mis ongeveer één kilo als ik de unster erbij pak. Het is een schoonheid. Wil jij even een plaatje maken? Tuurlijk zegt die jongen. Hij doet het vlot en goed, vertelt ondertussen over zijn visavonturen en plannen op dit water. ik heb er een vriend bij geloof ik.
”De luwte van de stad leek mij wel wat”