Karperpassie 64
door Co Sielhorst
29 maart 2003.
Zelfs in het donker is het mooi. Ik stel me voor dat ik door de cameralens kijk. Zelfs midden in de stad kan een deeltje van een water zo ontzettend mooi zijn.
Neem nou deze treurwilg. Hoe komt dit feest aan deze droevige naam. Ieder voorjaar gaat er een breed gordijn groen open. Eerst een lichtgroene waas, later een groene waterval die heel veel lelijks aan het oog onttrekt. Ik weet niet hoeveel soorten wilgen er zijn. In veel varianten bloeien ze soort voor soort. Wie kent ze niet, katjes. Zachte, donzige, witte propjes aan kale takken. Naarmate ze uitgebloeid raken worden ze groter. Vormen soms schitterende stralenkransen.
Terwijl ik de volgende dag wat plaatjes maak van al dat moois wordt mijn aandacht getrokken door een lome beweging in het water. Voor de wortels van de wilg staat een brede oranje staart te wuiven. Ik beweeg me beheerst. Kijken wat er nog meer rond scharrelt op dit smalle stukje water. Aan de overkant een fijn bellenspoortje. Iets verderop nog meer deining. Zomaar vijf dikke vissen voor zover ik kan zien.
Vrijdagavond mag ik optreden bij snoekvrienden in Groningen. Vorige week was ik al in Weert bij de karpermannen. Groningen is toch een stukje langer sturen dan Weert. Het waren allebei leuke avonden. Op weg naar huis heb ik al een plan gesmeed. Ik weet niet of ik in het holst van de nacht iets kan zien maar ik rij even door de polder. Het is pas drie uur. Van grote afstand zie ik het al. Volop licht in het tentenkamp. Daar ga ik morgen maar niet bij zitten.
Zaterdag word ik pas wakker als de overbuurman zijn dakgoot van het huis begint te slopen. Het is grijs en het regent. Rustig weer met een heerlijke temperatuur. Ik heb er al weer spijt van dat ik zo lang in mijn nest gelegen heb. Ik blijf maar eens dicht bij huis. Ik wil weten of die knakworsten ook instant werken. Er ligt genoeg leuk sierwater dicht bij huis.
De dieptes ken ik wel hier. Heel voorzichtig komen er al wat opgerolde plompenbladeren los van de grijze modderbodem. Er gaan wat stukjes worst onder de hengeltop. Een flink stuk aan de haak en afwachten. Vrij snel komt er al reactie. Er schuift een lange rugvin voorbij, net onder de oppervlakte. Een schub. Wat gaat ie doen? Er steekt een tak door de oppervlakte. Hij schuurt er langs. De tak komt een stuk omhoog. Hij zigzagt nog eens over mijn stek. Het water begint traag te kolken. Er komt geen aanbeet. Ik kijk wat er mis is. Weerstand. Ik haal door. Een lange dunne tak komt een stuk mee en veert dan weer terug. Het is een bende hier. Langzaam maar zeker kom ik erachter hoeveel van die troep er hier op de bodem ligt. Ik leg nu mijn aas een meter naar links. Vrij snel een siddering door de pen. Had ik misschien op moeten reageren. Ik moet weer kijken wat er mis is. Weer in de troep. Nu is ook de worst van de haak.
Er begint zich langzaam maar zeker een stapeltje negatief op te hopen. Ik heb mijn kansen op een snelle vis al vergooid. Ik ga naar een andere hoek van het water. Het ziet er veelbelovend uit hier. De wind blaast ook nog deze hoek in. Tussen de bomen is het water vettig. Deze oppervlaktespanning werkt als een soort geheugen. Een bellenspoortje van een azende vis blijft heel lang liggen. Niet alle schuimstrepen zijn van vissen. De eenden zijn ook knettergek. Ik zie wel actieve vissen maar die zitten in een moeilijke hoek vol met zware takken. Ik hou eerbiedig afstand. Ik voer wat en wacht tot het donker is. Er gebeurt niets meer.
De volgende dag ga ik later weg en trek een paar uurtjes door in het donker. In de loop van de middag loop ik nog even de voorraadkast door. Ik zoek naar een alternatief naast de worst. Gemengde noten. Even proeven. Gedver, smaakt naar zeep. Die kunnen in de afvalemmer. Amandelen, die zijn nog perfect. Een zakje suikerpinda’s, nog kakelvers. Ik laat het handeltje een uurtje pruttelen in de pan. In die tijd kan ik mooi een lichtpennetje maken. Op de kachel krijg ik die nog wel droog voor ik weg ben.
Voor ik ten strijde trek maak ik nog een snelle ronde langs de stekken. Het cultuurwater waar ik gisteren was ligt er fraai bij. De wind blaast nu op een stek die ik wel zie zitten.
Even nog wat eten en dan snel weg. De stek op de wind wordt het. Ik heb nog een uur voor het donker wordt. Er rolt een prettig kabbeltje langs de kant. Ik leg één handje noten neer waar ik wil vissen. Nootje aan een draadje. Kijken hoe dat pennetje staat. Misschien iets te scherp. Het is hier ook een takkenbende dus ik vis iets verder van de kant. Na een half uur haal ik een keer op. Tot mijn opluchting geen probleem. Ik zet het pennetje weer voorzichtig terug op dezelfde plek. Vrijwel direct verdwijnt het uit beeld. Ik maak vreselijk lekker contact. Angstaanjagend blijft een stevige vis onder de top ploegen. Hij komt steeds dichter naar me toe. Een schrapend gevoel op de lijn brengt me op het randje van een zenuwencrisis. Steeds weer dat nare gevoel dat alles muurvast zit. Toch stottert het verdwijnpunt iedere keer weer verder. Die vis wil maar niet weg uit dit mijnenveld. Dan ga ik maar weg. Ik til de lijn over de dode rietkraag. Vanaf deze nieuwe hoek krijg ik een heel andere druk op de vis. Nu komt er schot in. De vis gaat korte sprints trekken. Het hele water beweegt. Met lome sprongen maakt het beest er een geweldig spektakel van. Nu krijg ik er vertrouwen in dat hij binnen komt. De lijn springt regelmatig over zijn rugvin. Onder lichte druk vang ik de buitelingen op. Het wordt tijd om het net in het water te schuiven. Het beest blijft nog even lekker doorbeuken. Ik durf er echt niet harder aan te trekken. Dan worden de uitvallen eindelijk korter. Hij komt aan de oppervlakte. Het is een spiegel. Ik kan hem hoog houden. Nu doorhalen. Hij is binnen. Ik wil weten hoe zwaar hij is. Het nootje bungelt nog in zijn bek. Met het tangetje pak ik heel makkelijk het kleine haakje uit zijn bek. Vierentwintig pond, net als vorige week.
”Het nootje bungelt nog in zijn bek…”
Wat heb je het spannend gemaakt schoonheid. Hij is zo mak als een lammetje op de kant. Als ik hem terugzet gaat hij er met een imposante boeggolf vandoor. Ik zit nog even na te genieten. Het nootje hangt nog keurig aan de haak. Ik blijf nog een poosje zitten. Binnen een kwartier dooft het gloeiende puntje weer en een dikke zeelt maakt er nog even een feest van. Nog steeds hangt het nootje keurig onder de haak. Ik laat het gewoon hangen. Dit moet een geluksnootje zijn. Ik weet dat zeelt geen probleem heeft met wat kabaal in het water. Het verbaast me dan ook niet dat er binnen een half uur weer een zeelt op mijn stek rond stuitert. Als ik het haakje uit zijn lip pluk valt het nootje eraf. Ik ga inpakken want mijn geluk zal nu wel op zijn.