Karperpassie 63
door Co Sielhorst
22 maart 2003.
Er fladderen vleermuizen over het water. Ondanks de kou vinden ze kennelijk al genoeg insecten. Een late vogel zoekt zijn slaapplaats op. Twee reigers gaan door met ruzie maken. Ik schrik af en toe even van de rauwe kreten als er een voor me langs komt.
Het is weer tamelijk druk in het water. Overal kringelt en spettert het. Van grotere afstand komt stevige deining aangolven. Naarmate het laatste licht vervaagt komt de lichtpen steeds helderder in beeld. De maan komt op, niet meer zo vroeg en ook niet meer zo spectaculair.
Ik heb de hele week in het donker gevoerd. Het is nu woensdag. Aan het eind van de middag ga ik even snel heen en weer. Ik maak de stukken knakworst wat groter. Misschien krijgt een brasem er dan niet zo makkelijk vat op. Vier tot vijf centimeter moet groot genoeg zijn. Het is tamelijk taai spul als het koud uit het blik komt. Licht en taai is een mooie combinatie. Een stukje eraf plukken zal nog niet mee vallen als het niet op de bodem blijft liggen. Een kale haak heb ik voorgaande keren nog niet gehad dus mijn redenering zou kunnen kloppen. Een karper kan het worstje nog makkelijk behappen. Een hele knakworst zal denk ik nog geen probleem zijn voor een redelijke vis.
Het is kurkdroog. Ik heb niet eens een stoel mee genomen. Op de hoge kant zit ik prima tussen het dode riet. De licht pen staat nu keurig uitgebalanceerd. Alleen heb ik wel de zwaardere hengel opgetuigd. In het donker ben ik bang dat het fout kan gaan tussen de takken aan de overkant. In het schijnsel van de maan zie ik een grote bisamrat mijn kant opkomen. Hij komt dichterbij. Ik kan hem niet volgen. Hij ziet mij wel en duikt met een klap onder water. Ik let even goed op. Nee, ik geloof niet dat hij op mijn knakworst uit is. Ze hebben altijd een heel stelsel van ingangen naar hun hol. Ik zit er bovenop. Iedere avond begint de activiteit hier, voor mijn voeten. Nu het water erg laag is vallen ook de mosselhelften op. Het zijn niet helemaal vegetariërs. Een fraaie schelpenverzameling markeert altijd de ingang van hun woning.
Het water lijkt steeds in beweging. Goed op blijven letten. Ik zie voorlopig nog niets op de lichtpen. De brasem laat de worst ook liggen. Doen ze het vandaag niet of zijn de stukken ze te groot? Ik hoop op het laatste. Plotseling schokt de pen. Mijn hand zweeft al boven de hengel. Dan is het lichte puntje weg. Ik tik stevig vast. Een blok!! Heerlijk. Eindelijk. Een stille schreeuw jubelt tot mijn tenen door me heen. Even koppie erbij houden nu. Hij mag niet naar rechts. De vis komt traag op gang. Hard naar de overkant. Daar hangt een boom over het water. Ik moet er flink in hangen om narigheid te voorkomen. Ik kan hem op tijd stoppen. Er volgen nog een paar rustige diepe ronden over het midden. Hij geeft het op. Dicht onder mijn kant kan ik niet veel zien. De eerste poging om het net eronder te krijgen mislukt. De vis zit nu onder met net in plaats van erboven. Ik zit te prutsen. Nu weet ik ook wat ik vergeten ben. Een zoeklicht is in deze omstandigheden een heel handig hulpmiddel. De tweede poging verloopt beter. Onthaken is geen probleem. Ik laat de vis op de mossige ondergrond in het net liggen. Op de tast vind ik het haakje, op de rand van zijn lip. Hier heb ik geen licht voor nodig. Het is een mooie schub. Nog vrij snel overdonderd realiseer ik me als ik het maanlicht over zijn flanken zie schitteren. Zal een pond of vierentwintig wegen. Prachtig begin van het karperseizoen.
Blij dat ik niet met dat hele lichte spul zit. Ik denk dat ik het niet meer uit de kast hoef te halen. In ieder geval niet op dit water. Ze zijn ontwaakt uit hun winterslaap.
Zaterdag wordt het verschrikkelijk aardig weer. Ik weet dat er van alles in het donker gebeurt, toch ga ik overdag op pad. Met mijn bleke bekkie in de zon zitten. Kijken hoe het voorjaar los barst. Overal begint er van alles te groeien en te bloeien. Als ik aankom staat er een tentenkamp aan de overkant. (hiertussen ergens Foto:K63B, breed ca. 300 pixels**geen onderschrift) Drie tenten, negen lijnen strak naar de overkant, logisch toch. Ik loop naar mijn stek. Gelukkig kan ik hier nog redelijk uit de weg. Het zijn doorzetters die tentenmannen. Ze blijven twee nachten zitten. Er gebeurt overdag niets bijzonders. Dag wordt nacht. Zal ik eens flink doorhalen in het donker? Vlak bij mijn stek springt een vis. Ik denk karper. Dat geeft in ieder geval weer genoeg hoop om er een paar uurtjes aan te plakken. Het wordt later en kouder. Ik zie het niet meer gebeuren. Inpakken die handel. Op de terugweg kom ik nog langs een ander water. Ik ga even kijken. Er staan lantaarns die vrij veel licht op het water geven. Bij een bruggetje schuif ik de auto aan de kant. Heel voorzichtig kijk ik over de leuning in het water. Vaag meen ik de vorm van een grote vis te herkennen. Hij beweegt. Het is inderdaad een mooie vis. Heel langzaam schuift hij weg in het duistere gat onder de brug. Hier moet ik even over na denken. Ik pak mijn spullen weer. Probeer het gewoon nog even. Voorzichtig schuifel ik naar de waterkant. Hier probeer ik mijn net uit te vouwen. Lukt niet. Wat is er aan de hand. Hoe moeilijk kan het zijn om een net in elkaar te zetten. Op de tast kom ik er achter wat de oorzaak is van deze narigheid. Er zit een snoektakel met maar liefst drie haken helemaal in mijn net gerold. Die heb ik op mijn vorige stek opgeharkt. Heeft iemand laten slingeren denk ik. Met de tang breek ik de haakpunten weg. De kwaliteit van het staaldraad is bedroevend. Met de tang pluk ik het aan stukjes. De haken zijn vlijmscherp dus het moet een redelijk verse takel zijn geweest. Dat zoiets in mijn net terecht komt is kwalijk. Dat er mee gevist wordt is nog erger natuurlijk.
Na een korte vertraging kan ik weer aan de gang. De vissen zijn er al denk ik. Voeren laat ik dus even achterwege. Op de gok zet ik de lichtpen op een meter water. Redelijk. Koffie heb ik allang niet meer. Een flesje water is mijn laatste redmiddel. Het pennetje beweegt. Er zwaait een staart langs denk ik. Dan loopt het traag weg. Ik haal uit. Weet heus wel dat ik niet heel hard recht omhoog moet slaan als ik onder een boom zit. Toch doe ik het. Ziet er niet goed uit. De eerste meters lijken me niet echt moeilijk. Waar zal die lijn zitten? Ik klim wat verder omhoog. Graai in het rond en vind dan de lijn die strak naar de hengel loopt. Loodjes maar geen dobber. Tot mijn afgrijzen kan ik mijn lichtpen nergens meer vinden. Ik probeer nog even hoe het eruitziet met een gewone witte pen. Het kan, ik ben nu wel verplicht om vol in het lantaarnlicht te gaan zitten. Ik probeer het nog even. Stuk worst op de haak en afwachten. Twee seconden later schuift ook deze pen weer weg. Nu zit ik niet onder een boom. Ik mis de vis weer. Hier is iets anders aan de hand. |