Karperpassie 62
door Co Sielhorst
15 maart 2002.
Ik heb mijn stek de hele week keurig bijgehouden. Het vertrouwen stijgt hierdoor tot grote hoogte. Alleen dinsdag loopt het niet erg lekker. Het blik kortgesneden worstjes rolt bij de eerste bocht al door de auto. Overal stukjes kleffe worst onder de stoelen. Zorgvuldig speur ik onder de zittingen tot ik zeker weet dat ik alles weer in het blik heb zitten.
Ik heb al helemaal geen tijd. Wat gehaast been ik met grote stappen door de zompige klei. Dichtbij het water loop ik heel voorzichtig langs de zachte oever. Met kleine handjes tegelijk leg ik een streep tot op mijn stek. Dan ben ik weer weg. Net wat te gehaast. De kleffe klei krijgt iets teveel houvast op mijn linkerschoen. Die blijft steken in de bagger. Bij de volgende struikelende stap ben ik ook bijna mijn sok kwijt. Gadverdamme, wat een klerezooi. Ik heb het even helemaal niet naar mijn zin. Snel naar huis. Ik moet me nog even fatsoeneren voor ik naar mijn afspraak bij de huisarts ga. Ik heb al een tijdje last van mijn rechterarm. Vooral werpen en aanslaan is pijnlijk. Werken is ook al een poosje moeilijk. Bij langdurige belasting gaat het akelig steken op mijn elleboog. Zelfs een kop koffie wordt dan te zwaar.
Genoeg gezeurd.
Zaterdag sta ik niet te vroeg op. Het vriest pittig. De nachten zijn de hele week al erg koud. Het dak van de werkplaats is spierwit. Een avond vissen zat er afgelopen week nog niet in. Eerlijk gezegd kon ik het ook moeilijk opbrengen om in het donker in de vrieskou te gaan zitten. Het lijkt wel of het afgelopen nacht nog veel kouder is geweest. Ik loop tussen de oude bomen door. Het eerste wat ik zie is een strook ijs langs de overkant. De zon is al op. Na een uur klimt hij achter de bomen vandaan. Die jas kan nu wel uit. Een licht windje drukt een vriendelijk kabbeltje mijn kant uit. Mijn eigen oever ligt gedeeltelijk in de luwte. Hier is het water net een spiegel. Het vliesje ijs verdwijnt nu snel. Er komt een blauwe komeet voorbij flitsen. Een ijsvogeltje gaat op een overhangende tak aan de overkant zitten. Hij heeft iets in zijn bek. Een visje. Het leeft nog. Dat duurt niet lang. Hij ramt het vier centimeter lange visje een paar keer tegen de boom. Als het staartje nog een keer krom trekt herhaalt het vogeltje de behandeling. Het duurt even voor hij het visje met zijn kop vooruit in zijn bek heeft. Dan glijdt zijn prooi soepel naar binnen.
Die kleine doet het beter dan ik. Geen kringetje. Geen rimpel. Geen belletje. Helemaal niets. Komt dat door de kou van afgelopen nacht? De watertemperatuur zal best wat gedaald zijn. Ik verwacht dat die dalende lijn in de loop van de middag wel om zal buigen. Het is nu heel aangenaam. Ik ga wat rondkijken. Vest uit. Trui uit. Het is echt warm geworden. Verderop wordt het water smaller. Het ligt ook meer beschut tussen hoge oevers met veel struiken. Misschien is daar wat te beleven. Ik neem niets mee. Heel voorzichtig sluip ik tussen de braamstruiken door. Er spettert een visje door de oppervlakte. Dat is de tweede vis die ik vandaag zie. Deze is groter. Zeker zes centimeter. Ik ga weer terug naar mijn stek. Niets te beleven hier. De zon staat nu recht voor me. Daar zal hij straks ook onder gaan. Veel langer dan een uur zal dat niet duren.
Het is zover. Een oranje gloed dooft langzaam uit achter de struiken. Prachtige kleuren. De dag sterft in schoonheid. Het is wonderlijk. Ineens komt het hele water tot leven. Overal spettert en kringelt het. Kleine visjes sprinten voor smakkende baarzen uit. Ruisvoorns lijken te beseffen dat ze snel moeten zijn om nog iets eetbaars van de oppervlakte te grissen. Er spatten nu ook regelmatig bellen kapot op mijn stek. Nu komt ook mijn pennetje nog in beweging. Een dikke brasem. Vrij snel komt er nog een. Binnen een half uur pluk ik er een tiental uit. Heb ik nu twee weken brasem vet lopen mesten? De kleur is van de hemel. Net zo abrupt als het begon is het over. Ik ben bijna opgelucht. Ondanks voorzichtig bijvoeren kan ik geen brasem meer vangen. Ik moet van pen wisselen. De lichtpen gaat er op. Hier moet ik nog even aan sleutelen. Het staat nog niet helemaal lekker. Een half uur later is de gloeiende pit pas goed te zien. Hoe donkerder hoe beter het werkt met die lichtpen. De maan was er eerder in de middag al. Hij is rond en glashelder. De temperatuur is werkelijk naar beneden gedonderd. Binnen een paar uur is het twintig graden kouder. Ik geloof dat ik het de hele winter nog niet zo koud gehad heb. Toch spettert er nog steeds vis langs de kant. Door het heldere maanlicht is goed te zien dat er ook grotere vis actief is. Links van me rommelt er iets in de kant. Het lijkt wel…
De brasems doen het al even niet meer. Mijn besef van tijd ben ik helemaal kwijt. Ik sterf van de kou. Toch geloof ik er nog in. Er spetteren geen kleine visjes meer. Plotseling veert het lichtpuntje even op. Een lome deining golft van mijn stek. De maan belicht heel duidelijk dat een grote vis mijn aas opgepakt heeft. Twee seconden. Langer heeft het niet geduurd.
Dit wordt niet eenvoudig.