Karperpassie 58
door Co Sielhorst
5 oktober 2002.
Lastig weekeinde. Ik heb mijn medewerking toegezegd om de jeugd een eindje op weg te helpen. Dat gaat zeker een halve dag kosten. Ik lever niet graag vis-uren in maar voor de jeugd moet het af en toe een keer. Ik kreeg mijn eerste vonken van thuis mee. Mijn vader viste ook stevig. Daarnaast hebben anderen,vooral ouderen, ook bijgedragen en het hengelsportvuur in mij hoog opgestookt.
Ik hoop af en toe een kind op het goede spoor te zetten. Er is niet zo heel veel voor nodig. Zeker in mijn geval niet. Ik kan me nog goed de verhalen van Gijs Boon herinneren. Hij kwam wel eens bij ons thuis, collega van mijn vader. Als hij het over karpers had ging hij altijd zachter praten. Nu pas begrijp ik waarom.
Die ouwe van de Stroom kwam ooit met een prachtverhaal aan. Hij stortte bijna van zijn fiets. Alsof hij een spook had gezien. Met bevende handen vertelde hij dat een monster zijn toch al niet kleine snoek onder de top overvallen had. Ter illustratie haalde hij een compleet ontvelde snoek van een pond of acht uit zijn fietstas. Ik was een jaar of tien. Zulke verhalen vergeet je toch nooit meer. Ze gaan een heel eigen leven leiden. Sommigen van de vissen groeien zelfs nog een heel tijdje door. De meest dramatische verhalen maken de diepste indruk. Bij mij zijn veel van die verhalen in een rijke voedingsbodem gevallen. Ik hoop in mijn leven ook een aantal van die verhalen uit te kunnen zaaien.
Ik de loop van de middag kan ik pas weg. Vanmorgen was het nog redelijk weer. Zwaar bewolkt maar wel droog. Nu begint het vies te spetteren. Het gaat steeds harder waaien. In de boot zitten zal vandaag niet gaan. Het wordt veel te ruig. Een alternatief is een andere plas. Eerder dit jaar heb ik er een aantal vissen gevangen op Chili-maïs. Er ligt nog een portie in de vriezer. Ik sla de koude hap in bonken en zet ze in de magnetron. Een paar minuten later ben ik weg.
Het stormt. De wind weet nog niet uit welke hoek hij moet komen. De plompen zijn hier ook helemaal versleten. De losse bladeren komen steeds weer irritant voorbij. Ondanks de harde wind zie ik actieve vissen. Er springt regelmatig een schubje van een pond of acht. Hij komt er helemaal uit en valt met een zo hard mogelijke klap weer terug. Die heeft er gewoon lol in. Ook vlak voor de kant zie ik van alles. Een plompenstengel die zijn blad al kwijt is zwiept heen en weer. Bellensporen markeren het gewroet van een paar andere vissen. De wind veegt de sporen van activiteit snel weer weg. De narigheid komt nu strak uit het westen, dat maakt een eind aan het steeds weer langs drijven van de losse bladeren. De lage grijze lucht brengt onafgebroken motregen. Het zicht loopt terug tot minder dan honderd meter. Hoe de plu staat maakt weinig uit. Ik
wordt gewoon nat. Ondanks de dichte fijne regen is nog steeds goed te zien hoe een vis door de bladeren ploegt. De maïs is nog niet aangeroerd. Toevallig is er een handje noten tussen de maïs terecht gekomen. Ik probeer het even. Hang twee hazelnootjes onder de haak. Stukje foam erbij en terug tussen de planten. Vrij snel dwarrelt het veertje naar rechts. Twee tikjes en dan niets meer. Zal wel een lijnzwemmer zijn. Ik kijk het een half uurtje aan. Na verloop van tijd kijk ik eens wat er aan de hand is. Ja hoor, nootjes weg. Dat betekent dat er een vis langs is gekomen. Die heeft mijn aas opgepakt. Er even mee rondgemalen in zijn bek. Misschien wel heel diep. Met zijn keeltanden heeft hij de nootjes geplet. Die zijn van de haak gevallen. Hij heeft ze waarschijnlijk doorgeslikt. De haak heeft hij als ongewenste troep gewoon weggeblazen. Ik heb de korte zwierige beweging en de twee korte tikjes verkeerd gelezen. Ik had gewoon moeten reageren. Een wegloper is toch een teken van onbehagen. Hoe vertrouwder het aas hoe minder nerveus hij wordt. Vissen zijn geen mensen maar af en toe kan ik het niet laten. Wij lopen toch ook niet weg als we lekker zitten te eten?
Er gaan twee nieuwe nootjes op en ik hoop op een herkansing. De middag vordert. Af en toe is het even droog. Achter me wordt er geroepen. Bijten ze? Hier heb ik dus helemaal geen zin in. Ik heb geen idee, snauw ik terug. Ik trek de plu dieper over me heen en hoop dat het signaal begrepen wordt.
Onder de kant tussen de rietstengels drijven ronde, platte, lichtbruine zaden. Ze zijn iets kleiner dan de meeste boontjes. Ik herken ze als de zaden van de gele lis, de uitbundige gele omlijsting van veel wateren in het voorjaar. De lis strooit nu kwistig haar zaden rond. De bevruchte bloemen zijn omgetoverd in langwerpige zaaddozen. In deze verpakking worden de zaden gedurende de zomer rijp gestoomd voor de verspreiding. De verpakking barst nu open. De wind ranselt de rottende stengels. Een groot deel van de zaden raakt te water. Er zullen er veel opgepeuzeld worden. Ik denk dat karpers er ook een groot deel van opeten. Plotseling zie ik mijn lijn strekken. Een dapper spiegeltje is helemaal niet blij dat hij geen nootje krijgt. Het bungelt naast zijn lip. Hij rost nog een paar rondjes onder de top, blijft dan hangen achter een rietstengel. Nog voor ik het net bij hem heb heeft hij zich van de haak verlost. Er zwiept weer een bui onder de plu door. Ik ben al redelijk nat. Langer blijven is vragen om moeilijkheden. Een rilling langs mijn ruggengraat bevestigd mijn gevoel.