Karperpassie 55
door Co Sielhorst
14 september 2002.
Thuis heeft iedereen een horloge maar geen mens heeft nog de tijd. Door allerlei technisch vernuft lijkt het steeds erger te worden. Ik doe er zelf ook aan mee, daar ben ik me volledig van bewust. Digicam, laptop en mobieltje, het moet een flitsend verhaal worden.
Morgen staan er dolfijnen op het programma. Ik heb er iets over gelezen in een blaadje. De volgende morgen bel ik voor informatie. Het gaat lukken, er staat een trip gepland voor de middag. Het is een paar uurtjes rijden maar als er iets van terecht komt lijkt het me zeer de moeite waard. In het begin van de middag stappen we op de boot. Onderweg naar de monding van de Shannon komen er al diverse leuke dingen voorbij. Zeehonden, allerlei zeevogels. Jan van Genten, wat een naam voor een vogel. Maar het is ook een vogel ook zeg. Een meter tachtig tussen de vleugelpunten. Hij stort zich met opgevouwen vlerken als een raket te water om vissen te bemachtigen. Het beest let vooral op paniek die dolfijnen onder de vissen veroorzaakt. Mooie samenwerking onder verschillende soorten die allebei hetzelfde menu kiezen.
De kapitein van het bootje is een kenner. Zowel van de vogels als van de vissen in deze specifieke omgeving. De vaste populatie van ongeveer honderd twintig dolfijnen in de riviermonding houdt zich in deze tijd van het jaar hele dagen bezig met het eten van haring. Ze vreten zich helemaal vol. Geen tijd om te spelen. We zien vooral furieus jagende dolfijnen. De schipper jaagt mee maar blijft wel steeds op enige afstand. Ze maken geweldige sprongen terwijl ze zich razendsnel verplaatsen. Heel af en toe lift er een mee in de boeggolf. Een indrukwekkende ervaring. Ik kan er geestelijk weer even tegen.
Ik zou in verband met de tussenstand in mijn karperavonturen de materiaalkant verder uitdiepen. De belangrijkste aasjes heb ik gehad. De aasaanbieding is ook aan bod geweest. Pennetje komt nog een keer uitgebreid aan de beurt in een soort stripverhaal. Over de lijn ben ik geloof ik ook duidelijk geweest. Ik ben aan de hengel toe.
Er hebben er al heel wat in mijn rek gestaan. Voor mijn aanpak is één ding me wel duidelijk geworden. Meer dan één hengel heeft voor mijn aanpak niet zoveel zin. Ik vis al jaren met een penhengel, daarbij staat een tweede hengel meestal alleen maar in de weg. Door mijn voorkeur voor lange hengels heb ik er eens een van vijf en een halve meter gebouwd. De hefboomwerking van die lange stok was wel een heel groot nadeel. Ik werd er doodmoe van en die vis hield er nooit mee op. Driltijden van twintig minuten hoeven voor mij niet, dus daar ben ik weer snel van af gestapt. Uit zalmblanks leken de mooiste penhengels te bouwen. Er zat altijd wel een nadeel aan. Ontworpen voor vliegvissen dus altijd wat zacht en traag. Ze herstelden zich vrij langzaam uit een ingezette beweging. Aanslaan goed timen en niet te wild doen was altijd van groot belang. Rond vier meter was ongeveer wel de limiet. Zachtheid gekoppeld aan kracht was in een dril wel een prima eigenschap. Heel belangrijk om een dril tot een goed eind te brengen. Bij een vliegenhengel drilt de lijn ook mee. Die lijn gooit aardig wat gewicht in de schaal. Het heeft altijd meegeteld in het ontwerp van een vliegenblank, ook bij een zalmblank dus. De laatste jaren is er duidelijk iets aan het veranderen. In vliegenhengels wordt snelheid ook steeds meer gewaardeerd. Ik heb nu een Zweedse zalmblank gevonden die snel is, kracht levert, lang is en toch subtiel in de top. Het langste model, vier en een halve meter, heeft het helemaal. Ik ga toch voor zolang mogelijk. Ik heb nu al een paar jaar heel veel plezier van deze hengel. De snelheid die wat stijf aandoet wordt perfect gecompenseerd door de lengte en de subtiele top. Alle eigenschappen die ik in een hengel zoek zijn bovengemiddeld. De lengte, om de lijn te kunnen sturen, zelfs op stromend water, perfect. Snelle actie, subtiele en goed te doseren aanslag. Drilcapaciteit, middel tot zware weerstand zit over een lang traject in de blank en is ook goed gedoseerd aan te spreken. Het eigen gewicht is laag. Moderne carbonsoorten en harsen maken lichtere hengels mogelijk. Dat betekent dat deze hengel best de hele dag in de hand te houden is. Een pennetje dat nog geen halve gram draagt gooit niet. Het aas moet het werpgewicht leveren. Met een nootje lukt het prima. Vijftien meter is geen probleem.Voor mijn winterse activiteiten moet ik soms wel een paar ons gooien, lukt ook. Het grootste probleem dat ik tot nu toe had met een hengel is nu ook opgelost. Ik kan een twintig ponds lijn onmogelijk stuk trekken met deze stok. Is dat dan niet gevaarlijk voor een hengel? Nee, zolang top en onderstuk onder een hoek van negentig graden gehouden worden zal bij zwaardere belasting de bocht in de hengel zich naar beneden verplaatsen. Hoe lager de bocht hoe meer weerstand de hengel levert. De grootste vissen leggen het uiteindelijk af tegen deze hengel. Ik heb nog steeds de maximale druk er niet op gezet. Ik heb nooit meer het gevoel dat ik in de hengel iets tekort kom. Het is een geweldenaar waar ik toch geen haakje tien mee los scheur.
Ik vis het hele zomerseizoen met twintig honderdste dyneema. De molens waar ik mee vis zijn inmiddels klassiekers. Penn 4500. Ik heb altijd een reservemolen bij me. Het is geen hoogstandje in techniek. De slipschijfjes heb ik wat aangepast. Iedere middenklasser kan dit werk aan, de lijn kan een behoorlijk stootje hebben. Pas als er lichtere lijnen in het spel komen wordt een superslip belangrijk.
Tot zover mijn materiaaloverzicht. Volgende week ben ik weer aan het vissen. Heimwee heb ik niet zo snel maar ergens voel ik toch ontwenningsverschijnselen de kop opsteken.