Karperpassie 52
door Co Sielhorst
24 augustus 2002.
Ik probeer al een heel poosje iets van computers te begrijpen. Natuurlijk zie ik de zegeningen van deze strakke communicatie. Zelfs vanuit verre oorden, met een laptop en een mobieltje is de hele wereld te bereiken. Ik moet nu even bij de les blijven, dan kan ik straks overal verhalen maken en ze ook nog voorzien van digitale plaatjes, prachtig allemaal.
Dan wordt al mijn tomeloze enthousiasme weer de kop ingedrukt. Alle stoppen slaan door. Ik heb geprobeerd om een digitale camera dwars door alle minimum systeemeisen heen te installeren. Ik ben ergens in hoofdstuk vierentwintig bezig. De ballast van de eerste drieëntwintig hoofdstukken heb ik voor het gemak even overgeslagen. Mijn computer staat te grommen als een tijger als ik de muis aanraak. Heel vijandig allemaal. Ik kom dicht bij de laatste windows optie, door het raam naar buiten. Dan gaat de telefoon. Richard heeft een probleem met een hengel. Ook gecrasht zullen we maar zeggen. Dat los ik op Richard, maar jij weet toch iets van computers? Ja hoor. De afspraak is snel gemaakt, een paar dagen later haalt hij zijn hengel op. Hij gaat even een paar uurtjes zitten stoeien, wat een kunstenaar. In een duivels tempo installeert hij diverse besturingssystemen en even later hapt mijn computer braaf de plaatjes op uit de digitale camera. Ik ben hem eeuwig dankbaar, dat spreekt voor zich.
Vrijdagavond ga ik de boot leeghozen. Hij ligt daar in de rimboe, zonder speciale voorzieningen. In een ondiepe greppel met een ketting aan een boom. Dat is mijn haven.
Ik loop langs de zompige kant. Net als vorig jaar gooi ik weer eens een paar handjes noten midden tussen het dicht opeengepakte blad. Bij de treurwilg eindigt het traject waar ik bij kan komen. Een geweldige golf geeft aan dat ik te lomp geweest ben. Het vallen van een hand nootjes is al genoeg denk ik. Hoe lang zal het duren voor hij weer terug komt? Ik hoop natuurlijk morgen. De laatste vijftig meter is een ondoordringbaar woud van bomen en braamstruiken. Het pad naar de boot heb ik al vaak gelopen. Dat is nu wel uitgesleten. Onder de bomen is het tamelijk donker. Daardoor groeit het hier niet zo snel dicht. Plotseling sta ik oog in oog met een prachtig schepsel. Een libel hangt aan een tak, precies op ooghoogte. Een groot, geel met zwart gestreept lijf met broze doorzichtige vleugels. Deze soort heb ik nooit eerder gezien. Hij verroert zich niet als ik hem uit de loop zet. Ik zou het mezelf hoogst kwalijk nemen als ik zoiets moois op de terugweg plat zou trappen. De vlonders drijven in een aardige plons water. Een kwartier later ben ik klaar. Nog even de gladde laag algen van het hout schrobben. Dan ga ik een poosje op een boomstronk zitten. Even uitblazen en van de rust genieten.
Even later gaan de sluizen echt open. Het stort…
Het regent. Ik schuifel in het ochtendgrauw de dijk af. Oppassen het is nat en glad. Het valt nog niet mee om alle spullen in één keer mee te krijgen. Ik zie het niet snel droog worden vandaag. De lucht is strak en grijs. Vanaf de kant is het lastig vissen. Toch zal het moeten vandaag. Opzetten in de boot, naar de stek roeien gaat niet lukken. Dan ben ik al doorweekt voor ik begonnen ben. Ik probeer het hier gewoon. De grond is zacht. Ik zet geen stap teveel en blijf ver van de kant. Het waait nauwelijks dus de regen blijft lang hangen. Mijn eerste worp gaat meteen al fout. Ik raak een takje. Heel geduldig probeer ik de schade beperkt te houden. Ik krijg de haak los maar de boel schiet lelijk in de klit. Pen en loodjes eraf en alles opnieuw doen. Een tweede poging verloopt stukken beter. Pennetje staat voor de plompen. Precies waar ik het hebben wil. Het is wat ver van de kant maar nog redelijk goed te zien. Even later gaan de sluizen echt open. Het stort.
In het bespetterde oppervlak is het rode puntje niet meer te vinden. Ik moet misschien dichterbij gaan vissen, in een gaatje tussen de bladeren. Het pennetje is echt niet meer te zien. Voor de zekerheid zet ik de pieper achter het startoog en open de beugel. Het blad beweegt links van mijn stek. Waar is het pennetje? Ik kan het niet vinden. De lijn beweegt. Alles beweegt!! Seconden te laat heb ik het door. Die vis heeft mijn aas gepakt en is naar links tussen de planten gezwommen zonder ook maar een centimeter lijn door de pieper te trekken. Zoveel beweging en ik heb het niet op tijd door. In een halfslachtige poging haal ik nog wel uit. Niets natuurlijk. Hier wordt ik bloednerveus van. Zoveel kansen komen er vandaag niet. Dan moet ik ze niet gaan zitten verkloten. Gadver. Door de gemiste aanslag hangt mijn haak weer hoog in een boom. Deze keer krijg ik alles weer netjes terug. Ik schuif de pen wat omhoog en leg mijn aasje nu wat dichterbij. Het hoost nog steeds maar nu kan ik beter zien wat er gebeurt. Er gaat een nat uurtje voorbij. Langs het water is geen levend wezen te bekennen. Zelfs de insecten lijken te schuilen. Het gezeur van een jonge fuut gaat wel gewoon door. Iedere keer als een van de ouders opduikt stuift het beest er onhandig op af. Ze blijven hem de hele dag volproppen met kleine visjes.
Dan gaat ineens het pennetje fier rechtop staan, schokt een keer en zakt dan langzaam weg. Nu ben ik bij de les en tik op tijd vast. De vis is net zo verrast als ik. Hij laat zich helemaal omhoog trekken. Is zie goud schitteren tussen de bladeren. Mijn kleur. Het is een schub. Dan komt de explosie. Gevaarlijke kant op. Dwars door de plompen. Hij blijft maar doorbeuken. Komt erg ver. Ik durf niet meer zo hard. Er zit nu veel te veel narigheid tussen mij en de vis. Vreemd, nu komt hij weer terug. Precies langs de weg die hij door het lange plompenveld heeft genomen. Zonder veel haperingen onderweg. Er sneuvelt zelfs geen blad. Hij ploegt nog een paar rondjes onder de top en geeft het op. Kom, zal ik je verlossen van die narigheid in je lip. Het kleine haakje valt er bijna uit. Het is een wonder dat deze vis is blijven hangen. Even een plaatje schoonheid.
Even een plaatje schoonheid…
Ik heb blijkbaar even de zegen van boven. Het is een paar minuten droog. Het water komt tot leven. Een eindje uit de kant roeit een grote snoek door de oppervlakte. Tussen de plompen voor mijn voeten jaagt een kleintje. Een panisch baarsje komt op een groot blad terecht. Na een paar pogingen komt het visje weer in het water terecht. Schokkend schuift mijn pennetje weer weg. Een donkerbruine brasem heeft geen verweer tegen dit zware materiaal. Grappig gezicht, de nootje bungelen naast zijn bek. Ik denk aan een plaatje. Het is een hele grote vis. Dan rolt hij van de haak. Het wordt erg donker. Binnen een paar minuten komt de volgen de stortbui. Het gaat nu zo hard dat er niet meer te vissen valt. Het water wordt tot schuim geslagen. Ik blijf even in de dekking en als het iets minder wordt ga ik een vluchtpoging ondernemen.